Feuilleton Abramovic - PhD

Aflevering 116 Louise Bourgeois, eclecticisme en aura

Louise Bourgeois. Untitled, 2005. Fabric, thread, rubber, stainless steel, wood and glass, 241.9 x 204.5 x 109.2 cm (95 ¼ x 80 x ½ x 43 in). Photograph: Christopher Burke.

Afbeelding gevonden op Aesthetica Magazine en Studio International. Code foto: BOURG66170.

Combineert Louise Bourgeois in haar werk allerlei stijlen uit het verleden (zie aflevering 115)? Goede vraag.

In ieder geval is de ervaren criticus Lucy R. Lippard in staat om in het werk van Louise Bourgeois een aantal overeenkomsten te zien met werk van kunstenaars als Joan Miró, Friedrich Kiesler, Eva Hesse, Jean (Hans) Arp, Barbara Hepworth, Alberto Giacometti, en Lucia en Attilio Salemme (Artforum, 13, no.7, maart 1975).

Maar vergelijkingen van Bourgeois’ kunstwerken met werk van andere kunstenaars vindt Lippard niet zo interessant.

Waarom niet?

Zij vindt dat het werk van Bourgeois heel duidelijk een andere oorsprong heeft, in vergelijking met bovengenoemde en andere kunstenaars. De intenties van Bourgeois zijn ingegeven door haar heftige verleden en dit is volgens Lippard terug te vinden in het aura van haar werk. Het is daarom veel interessanter om naar die intenties en dat verleden te kijken.

En toen viel het woord aura

Het gebruik van deze term in combinatie met kunstwerken is niet zomaar iets. Tenminste, niet in de filosofie. De filosoof Walter Benjamin (1892-1940) heeft daar een heel boek aan gewijd en als reactie daarop zijn diverse artikelen over dit onderwerp verschenen. Ik ga er dus even aandacht aan besteden.

Het boek van Walter Benjamin over het aura van een kunstwerk heet Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid (mijn exemplaar is een vertaling door H. Hoeks, uitgeverij Sun, Nijmegen, 1985).

‘Het kunstwerk’, zo schrijft Benjamin, ‘is in principe altijd reproduceerbaar geweest. Wat mensen gemaakt hadden, kon altijd door mensen worden nagemaakt. Dergelijke nabootsing werd ook bedreven door leerlingen ter oefening in de kunst, door meesters ter verbreiding van hun werken, en ten slotte door op winst beluste derden.’ (1985, p.10)

In zoverre is er niets nieuws onder de zon.

Het verschil met deze handmatige wijze van kopiëren is dat de technieken om dit te doen zich met razende vaart ontwikkelden.

‘De Grieken’, schrijft Benjamin, ‘kenden slechts twee procedés van technische reproductie van kunstwerken: gieten en stempelen. Bronzen, terracotta’s en munten waren de enige kunstwerken die door hen op grote schaal konden worden vervaardigd. Alle verdere kunstwerken waren eenmalig en technisch niet te reproduceren. Met de houtsnede werd voor het eerst de grafische kunst technisch reproduceerbaar; zij was dit reeds lang, voordat door de boekdrukkunst ook het schrift dit werd.’ (1985, p.10)

Van houtsnede ging het in grote stappen naar ets, kopergravure, lithografie en fotografie. Walter Benjamin beschrijft de komst van de fotografie mooi:

‘Met de fotografie was de hand in het proces van reproductie van beelden voor het eerst van de belangrijkste artistieke verplichtingen ontslagen, die van nu af aan uitsluitend aan het in de lens kijkende oog toevielen. Omdat het oog sneller registreert dan de hand tekent, werd het proces van de reproductie van beelden zo enorm versneld, dat het gelijke tred kon houden met het spreken.’ (1985, p.11)

Maar wat ontbreekt er aan zelfs de meest volmaakte reproductie?

About the author

Susan Hol

Ontdek meer van Susan Hol

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Lees verder