Kun je bij Louise Bourgeois te veel psychologiseren? Misschien wel, al geeft ze daar zelf aardig wat reden toe.
Laat ik eerst weer even teruggrijpen op het artikel van criticus Lucy R. Lippard, die zo’n scherpe blik heeft en gewend is kunstwerken te observeren (Artforum, 13, no.7, maart 1975). Bovendien heeft ze in de herfst van 1974 een gesprek gevoerd met Louise Bourgeois.
Maar voordat ik dat ga doen is het goed om iets van Bourgeois’ levensloop te bekijken. Het volgende komt uit het boek Louise Bourgeois, An Unfolding Portrait, door Deborah Wye (MoMa, New York, 2017).
Na de jarenlange zorg voor haar zieke moeder, die in 1932 op 53-jarige leeftijd komt te overlijden, gaat Bourgeois aan de studie. Eerst mathematica en filosofie aan de Sorbonne in Parijs en later – na haar teleurstelling over de onzekerheden in de mathematica (zie aflevering 122) – switcht ze naar kunst, waarbij ze verschillende Parijse ateliers geregeld bezoekt en opleidingen volgt. Ze studeert ook kunstgeschiedenis aan de École du Louvre.
In 1938 maakt ze ruimte in de tapijtenwinkel van haar vader in Parijs voor prints, geïllustreerde boeken, tekeningen en schilderijen van kunstenaars als Bonnard, Delacroix, Matisse en Picasso. In datzelfde jaar ontmoet ze Robert Goldwater, Amerikaans kunsthistoricus, bij haar kleine galerie in haar vaders winkel. Drie weken later, op 12 september, trouwen ze en in oktober verkassen ze naar New York.
Het is een haastig huwelijk dat stand houdt tot de dood hen scheidt: in 1973 komt Robert Goldwater plotseling te overlijden als hij thuis is.
Lippard schrijft dat Bourgeois, van zichzelf al een eenling met iets van een zonderling, in New York geschokt was door de onpersoonlijkheid van de stad vol wolkenkrabbers (Artforum, 13, no.7, maart 1975).
Bourgeois was al gegrepen door ‘de relatie van één persoon met zijn/haar omgeving’ (quote is een uitspraak van Bourgeois, schrijft Lippard), en dat werd alleen maar een grotere bron van interesse door haar ruimtelijke fascinatie met en vervreemding in New York. Ze maakte in die jaren (rond 1940) kleine surrealistische schilderijen en grimmige gravures – grafische voorstellingen van sculpturale vormen – die ongemakkelijke ruimten weergaven, een wereld waar de omhelzing verstikt, aldus Lippard.
Maar er waren andere terugkerende thema’s.