Ik weet niet precies hoe Lucy R. Lippard het hermetische portret van Louise Bourgeois bedoelt (Artforum, 13, no.7, maart 1975). Ze vertelt na die opmerking over de eerste sculpturen van Bourgeois, die ze toonde tijdens twee solotentoonstellingen, in 1949 en 1950, bij de Peridot Gallery.
De sculpturen zijn totemachtige, abstracte houten figuren, geschilderd in zwart, wit en rood. Ze stonden samen in een lege ruimte, een omgeving voor de wat Lippard noemt ‘abstracte personages’. Lippard vond het prachtige ‘stengelachtige figuren’.
Doordat de sculpturen alleen of in paren stonden, riep dat een pijnlijk gevoel van isolatie op. Althans, dat was wat het publiek erover zei.
Elke sculptuur was puntig, ‘onwillig om iets aan te raken, bang voor het leven zelf’ (quotes zijn uitspraken van Bourgeois, schrijft Lippard).
De sculpturen doen Lippard denken aan de totems van primitieve voorouders door hun bedekte, spookachtige kwaliteit. Ze hoorde van Bourgeois dat deze kwaliteit onderdeel was van een privéritueel waarmee Bourgeois ‘alle mensen die ik miste kon oproepen. Ik was niet geïnteresseerd in details. Ik was geïnteresseerd in hun fysieke aanwezigheid. Het was een soort van ontmoeting.’
Bourgeois had ook ‘een draagbare broer – een houten paal waarmee je kon rondlopen’.
Misschien slaat het hermetische portret vooral op het gebrek aan details bij de sculpturen, de gladgeschuurde en egaal geschilderde vormen, waardoor ze de indruk wekken volkomen dicht te zijn. De in aflevering 126 genoemde tweede betekenis van hermetisch.
Al zie ik ook aan haar opmerkingen het parallelle proces van innerlijke en uiterlijke transformatie uit de alchemie (zie aflevering 126). Ze mist mensen en geeft ze vorm in hout. Een innerlijk gevoel dat ze naar buiten brengt en transformeert naar een zichtbare fysieke vorm.
Blijft ze dat doen?