Halbertsma onderscheidt in haar speurtocht naar de vrouwelijke esthetica drie niveaus: de verborgen, onbewust gehanteerde beeldtaal binnen de ‘officiële’ ofwel professionele kunst van vrouwen; binnen het huishouden; en binnen de – kort samengevat – ‘traditionele creativiteit’ van de vroegere, oude natuurvolkeren (Feministische kunst internationaal, 1978, p.10, zie ook aflevering 139).
Om de ‘officiële’ kunst verder uit te werken, haalt Halbertsma Lucy Lippard en Judy Chicago aan. Dat was voor mij een verrassing, maar het is natuurlijk niet zo vreemd dat zij het werk en de artikelen van deze vrouwen kent, gezien de tijd (jaren 1970) en de activiteiten van de drie vrouwen (feminisme, kunst, feministische kunst).
Volgens Halbertsma denken Lippard en Chicago een specifiek vrouwelijke beeldtaal te vinden in het werk van vrouwen: ‘beiden gaan er van uit dat de vorm van de vrouwelijke geslachtsdelen terug te vinden is in de composities van kunstenaressen’, schrijft ze (p.10).
Een uitspraak die klopt, maar die wel heel rechttoe rechtaan samenvat wat ze daarover gezegd en geschreven hebben (zie ook de afleveringen 132-133). Lippard gaat in haar boek From the center, feminist essays on women’s art (Dutton, New York, 1976, p.69-73) dieper op het onderwerp in.
Zij schrijft dat de meest voorkomende afbeeldingen in de kunst van vrouwen biologische en seksuele bronnen hebben. Overigens tot gruwel van de vrouwen die deze zaken neutraal gebruiken, of die bang zijn voor biologisch determinisme (samenvallen van sekse en gender, ofwel geen verschil maken tussen biologische eigenschappen en sociale, psychologische en gedragseigenschappen, ofwel de zwakke vrouw kan geen grote kunstwerken maken).
Lippard ziet de typische kenmerken, zoals centrale kernbeelden, kaders, ovalen, sferen, fallussen en ‘lege’ centra (zie ook aflevering 133), vooral in vroeg, onvolwassen of naïef werk van vrouwen, dat nog niet onder invloed van sociale druk is aangepast aan de culturele normen. Deze beeldtaal heeft de neiging te verdwijnen of ondergronds te gaan als de kunstenaar wereldwijzer wordt, door blootstelling aan de kunstwereld, en door succes. Deze beeldtaal blijft alleen bestaan als de kunstenaar werkt aan een bewuste verdieping als onderdeel van een volwassen individuele esthetiek.
Natuurlijk gebruiken sommige mannen ook deze beeldtaal, aldus Lippard, er is geen enkele techniek, vorm of benadering die exclusief door vrouwen gebruikt wordt. Het is alleen alomtegenwoordig in heel veel werk van heel veel vrouwen, veel meer dan bij mannen.
Maar hoe komt dat?