Bij sommige kunstenaars (v) is het helemaal niet moeilijk om die vrouwelijke beeldtaal, en dan vooral de seksuele beeldtaal, te ontwaren (zie aflevering 141). Het spectrum kunstenaars met deze beeldtaal heeft twee uitersten: de totaal ontkennende en de totaal omarmende.
Aan de totaal ontkennende kant staan de vrouwelijke kunstenaars voor wie het persoonlijk bedreigend is om die vrouwelijke seksuele/erotische beeldtaal in hun eigen werk onder ogen te zien, zo schrijft Lippard in haar boek From the center, feminist essays on women’s art (Dutton, New York, 1976, p.69-73). Het is er wel, maar zij zien het niet of willen het niet zien. Georgia O’Keeffe was daar een duidelijk voorbeeld van (zie aflevering 141).
Aan de totaal omarmende kant staan de vrouwelijke kunstenaars die juist heel gericht geïnteresseerd zijn in kunst waarin de vrouw, haar lichaam, erotiek, seksualiteit en genitaliën centraal staan. Het gaat hen niet zozeer om ‘seks of orgasme, maar meer over de ervaring van de vrouwelijke genitaliën als een levend, zoekend, pulserend organisme’, zo staat er in Lippard boek.
Judy Chicago maakte deel uit van deze totaal omarmende groep kunstenaars. Zij heeft indertijd bewust een groot deel van haar oeuvre gewijd aan de vormgeving van alles wat met vrouwen te maken heeft (zie ook de afleveringen 107-114). Haar grote voorbeeld, o ironie, was het werk van de totaal ontkennende Georgia O’Keeffe.
Tussen deze uitersten is er natuurlijk een enorme middengroep, waarin aanvaarding, neutralisering en botwegge ontkenning in allerlei gradaties voorkomen, zo merkt Lippard terecht op. Ze rekent Louise Bourgeois (zie ook afleveringen 115-138) tot deze middengroep.
Bourgeois heeft de jaren meegemaakt waarin de seksuele beeldtaal van vrouwen alleen werd geaccepteerd als deze subliminaal was, dat wil zeggen op zo’n manier weergegeven dat je het niet meer bewust kunt waarnemen. De kunstenaar moest daarnaast gezien kunnen worden als een broos medium waarvan de ‘natuurlijke’ handelingen ‘cultureel’ werden geïnterpreteerd door anderen, aldus Lippard.
Ze haalt een citaat van Bourgeois aan, die zich het volgende herinnert uit die periode: ‘Lange tijd werd het seksuele aspect in mijn kunst niet openlijk erkend. Mensen spraken over de erotische aspecten, over mijn obsessies, maar ze bespraken niet de fallische aspecten. Als ze dat wel hadden gedaan, zou ik gestopt zijn met die beeldtaal. […] Nu geef ik toe dat ik deze beeldtaal gebruik, ik schaam mij er niet voor.’
De dialoog over of er zoiets als vrouwelijke beeldtaal bestaat en wat het dan is, heeft zich gericht op seksuele concepten. Waarom?