Foto gevonden bij Philosophy Talk.
Er is natuurlijk niet zoiets als dé vrouwelijke identiteit (zie aflevering 146). Eeuwenlang hebben juist mannen geprobeerde de vrouw te reduceren tot iets dat behoort tot een bepaalde soort. Je hebt de vlieg, de tor, de vogel, de beer, de aap en de vrouw, zoiets.
Als je het ‘essentieel vrouwelijke’ centraal stelt, verdwijnt het individu. Begrijpelijk is het feministisch essentialisme wel. Het is een beweging die bij veel onderdrukte groepen terug te vinden is. ‘De patriarchale maatschappij discrimineert vrouwen juist op hun vrouw-zijn – het weer tonen van die identiteit is tegelijk een protest tegen de onderdrukking als een trots hanteren van het vrouw-zijn’, schrijft Marlite Halbertsma in Feministische kunst internationaal (1978, p.12).
Maar wat is dan die identiteit? Hoe ontwar je dat web van mannelijke overheersing, waar begin jij en waar die patriarchale maatschappij? Je mag dan, om Simone de Beauvoir nog eens van stal te halen, niet als vrouw geboren maar tot vrouw gemaakt zijn in de patriarchale maatschappij, die kennis verandert niet ineens wie en wat je bent. Je schudt niet zomaar dat patriarchaat van je af.
Een manier om daar in ieder geval een begin mee te maken is die van de kunstenaressen in de jaren 1960/70, zoals Judy Chicago met haar biomorfe vormen in schilderijen, sculpturen en op motorkappen (zie aflevering 107). Zij haalde de vrouwelijke organen uit hun verborgen wereld, liet het volle licht erop schijnen. Nu is een vrouw natuurlijk meer dan alleen biologische functies, maar allez, het was een begin.
Verder was het teruggrijpen op vrouwelijke creativiteit uit vervlogen tijden een mooi eerste gebaar: we waren er allang, alleen zó onzichtbaar. Toch heeft het een lastige kant, want die creativiteit is tegen de verdrukking in ontstaan. Het vond plaats ‘in de beperkte ruimte die door mannen werd toegestaan’ (Halbertsma, p.12). Is het wel tot volle bloei gekomen creativiteit? Was er sprake van autonome vormgeving?