Terwijl ik twijfelde over het werk van Miriam Cahn (aflevering 150), of er bij dat werk wel sprake is van kunst of misschien eerder van creatieve therapie (zie aflevering 149), dacht ik ineens aan het expressionisme.
Natuurlijk! Hoezo therapie! De expressionisten lieten zich net als Miriam Cahn (en vele andere kunstenaressen) inspireren door wat er van binnen speelde. Zij probeerden gevoelens en ervaringen op directe en spontane wijze vorm te geven.
Zo zie je maar weer, ook mijn vooroordelen over vrouwen en expressie zijn nog steeds ‘besmet’ door een patriarchale visie: een vrouw die haar gevoelens uitdrukt doet eerder denken aan therapie dan aan kunst. Ha! Echt niet! Tenzij dat ook voor mannen geldt.
Dus, hoeveel verschillen nou eigenlijk kunstenaars als Miriam Cahn (afleveringen 148 en 150) en bijvoorbeeld Louise Bourgeois (afleveringen 115-138) van mannen als Jackson Pollock, Willem de Kooning en Mark Rothko?
De laatste drie kunstenaars zijn bij het grote publiek zeer welbekende expressionisten, de eerste twee zijn nauwelijks bekend. Al doet Bourgeois inmiddels qua bekendheid behoorlijk goede zaken.
Het grote verschil tussen deze vrouwen en mannen is dat de mannen het voordeel hadden van ‘geschreven taal’, zoals Julie Nicoletta opmerkt in haar artikel Louise Bourgeois’s Femmes-Maisons (in het boek Reclaiming female agency. Feminist art history after postmodernims. Eds. Norma Broude and Mary D. Garrard, 2005, p.368).
Die geschreven taal kwam van bijvoorbeeld de critici Clement Greenberg en Harold Rosenberg. Deze mannen karakteriseerden de schilderijen van de drie mannelijke kunstenaars in masculiene termen, gericht op de afmetingen en agressiviteit van hun werk. Over hun tijdgenoot en mede-expressionist Louise Bourgeois geen woord.
Of zoals Julie Nicoletta schrijft: ‘Werken in andere media dan de schilderkunst of gemaakt door andere kunstenaars dan de Amerikaanse man met Europese wortels, kregen geen belangrijke plaats in de beweging’ (2005, p.368-369).
Wat Nicoletta niet opmerkt, maar waar het weekblad De Groene Amsterdammer een artikel aan heeft gewijd, is de overdonderende hoeveelheid media-aandacht voor Jackson Pollock. Aandacht die hij mede te danken heeft aan de geschriften van Greenberg en Rosenberg. Het artikel in de Groene, uit 1999, is een aanrader, het is leuk en leesbaar en getiteld Jack de Dripper.
Tijd om deze tussenstop te verlaten. Wat heeft het feministisch realisme nog meer te bieden?