Foto gevonden bij het Vrouwenlexicon. De industriële revolutie, die in Engeland rond 1750 begon en zich als een olievlek uitspreidde naar de rest van Europa, riep in haar eigen tijd al negatieve reacties op (zie ook aflevering 160). De reacties hadden te maken met het verdwijnen van de ambachtelijke en kleinschalige werkplaatsen, waar trouwens ook vaak vrouwen werkten. Mensen vonden de industriële producten lelijk en misten de mooie handmatig vervaardigde producten.
Het ongenoegen resulteerde in de ‘arts-and-craftsbeweging’, ofwel een ‘kunst-en-nijverheidsbeweging’. Het gaat hier voornamelijk om toegepaste kunst. De Engelsman William Morris (1834-1896) was de belangrijkste vertegenwoordiger van de beweging en de Engelse kunstenaar en schrijver John Ruskin (1819-1900) inspirator. (Info: wikip.)
Liesbeth Brandt Corstius heeft het over ‘de bezielende leiding van William Morris’ en dat hij industriële producten per definitie lelijk vond. Daarnaast vond hij ‘de industriële productiewijze ongezond voor lichaam en geest’. Kleine coöperaties die in hun eigen levenshoud konden voorzien vond Morris beter. In zo’n kleine coöperatie konden dan ‘gebruiksvoorwerpen met persoonlijke aandacht en kunstzin ontworpen en uitgevoerd worden.’ (feministische kunst internationaal, 1978, p.24.)
De herwaardering voor het ambacht had op den duur ingrijpende gevolgen voor de vrouw en de kunst, aldus Brandt Corstius (1978, p.24, zie ook aflevering 160).
Hoe zit dat?
Kort na de eeuwwisseling (naar de twintigste eeuw) is het opvallend dat veel kunstenaressen ophouden met schilderen en gaan borduren en weven na hun huwelijk met een kunstenaar, aldus Brandt Corstius (1978, p.24). Zij gaan zich dus bezighouden met toegepaste kunst, hoe goed geschoold ze ook zijn in bijvoorbeeld de schilderkunst.
Als voorbeeld noemt Brandt Corstius de Nederlandse Adya Dutilh (1876-1959). Wim Adema heeft een aardig artikel over haar geplaatst: Adya van Rees-Dutilh: een vergeten avant-gardiste. Brandt Corstius schrijft dat Dutilh ‘een veelbelovend schilderes [was] met een uitstekende opleiding in Brussel achter de rug toen zij in 1904 met de schilder Otto van Rees’ een ‘vrij’ huwelijk aanging (1978, p.24).
Ehm, een vrij huwelijk? Wat is dat in die tijd?
Elders op internet vind ik dat ze in 1909 voor de wet trouwen. Als dat waar is, dan betekende dat vrije huwelijk waarschijnlijk niets meer of minder dan ongehuwd samenwonen. Maar ja, je weet het niet hè, je weet het niet.
In ieder geval waren Adya Dutilh en Otto van Rees gecharmeerd van het vrije leven, de natuur, leven van eigen teelt op het land, veel gebruiksvoorwerpen zelf maken, rondzwerven in Nederland en daarbuiten, en bovendien waren ze zeer geïnteresseerd in allerlei vormen van toegepaste kunst.
Alleen, hoe werd dat gewaardeerd in 1904, de toegepast kunst?