Foto gevonden op deze Sophie Taeuber pagina.
Sophie Taeuber had een kunstnijverheidsopleiding gevolgd, zo schrijft Liesbeth Brandt Corstius in feministische kunst internationaal, en was van 1916 tot 1929 hoofd van de afdeling textielontwerpen aan de kunstnijverheidsschool van Zürich (1978, p.25-26).
Een vrouw die zogenaamd ‘schuw en bescheiden, ingesponnen in haar jongemeisjesachtige poëtische droomwereld’ (zie aflevering 163) leeft, kan niets in zo’n functie. Klinkklare nonsens dus zo’n uitspraak.
Taeuber leerde haar echtgenoot Hans Arp ‘de technieken van de collage, het appliqué, het naaien met wol. Samen maakten ze marionetten en tapijten’ ( 1978, p.26). Ze was ook samen met Arp en Van Doesburg de oprichter van De Stijl.
De Stijl?
Ja, De Stijl … Ik ga weer even kruimeltjes rapen, kijken of ik wat meer over Taeuber kan vinden.
De Stijl is een tijdschrift dat in 1917 voor het eerst verschijnt. Het doel is het samengaan van de kunsten te propageren. ‘Men was fel tegen het traditionele in de kunst, waartoe men met name rekende het min of meer lyrisch uitdragen van zijn gevoel. De nadruk kwam te liggen op abstractie en vereenvoudiging: in plaats van het impressionisme en het ‘barokke’ (hieronder verstond De Stijl bijvoorbeeld alle kromme lijnen en ook verschillende kleuren) als uitingen van het gevoel en de intuïtie kwam de wiskundige structuur, waarbij werd uitgegaan van de rechte lijn, de rechthoek, de kubus’, zo schrijft Piet Calis mooi samenvattend in Het spel en de knikkers (ja, ja, voor wie dit bekend in de oren klinkt, een, míjn schoolboek! 1978, p.124-125).
Wie wordt door Piet Calis niet genoemd? Sophie Taeuber. Wel noemt hij Van Doesburg, die trouwens lustig goochelde met pseudoniemen. Hij gebruikte I.K. Bonset (een letteromzetting van ‘Ik ben sot’) en heette niet Van Doesburg maar C.E.M. Küpper.
In de wat nieuwere geschriften over De Stijl wordt wel verwezen naar Taeuber, zij het vrijwel altijd in combinatie met Hans Arp. Zo heeft Hubert van den Berg in zijn boek Dada. Een geschiedenis (2016, in de afleveringen 34-35 kwam het boek ook ter sprake) een paragraafje Dadavrouwen opgenomen (p.208-213) waarin Taeuber voorkomt.
Dadavrouw? Wat mag dat dan wel weer betekenen?