Foto boekomslag overgenomen van Boom Filosofie.
En ja hoor, het is weer zover. Iemand anders zei allang wat ik een paar jaar terug heb bedacht en in dit feuilleton heb opgeschreven.
Watskebeurt?!?
Met veel plezier lees ik al enige tijd het boek van Renée van de Vall Een subliem gevoel van plaats. Een filosofische interpretatie van het werk van Barnett Newman (Historische Uitgeverij Groningen, 1994). Hartstikke interessant boek met een voor mij nieuwe invalshoek van bekend materiaal: het levert regelmatig nieuwe inzichten op.
Zit ik dus net buiten in het zonnetje een stukje te lezen, kom ik bijna letterlijk mijn eigen tekst tegen. Op pagina 166 van het boek staat: ‘De wilg is niet ‘triest’ omdat hij op een triest persoon lijkt. Maar omdat de vorm, richting en flexibiliteit van de takken een passief hangen laten zien, dringt zich vervolgens een vergelijking op met een structureel overeenkomstige toestand van lichaam en geest die we triestheid noemen.’ Van de Vall citeert hier uit de waarnemingstheorie van Rudolf Arnheim.
En, najaaaa, in de afleveringen 23 Eenvoudige projectie en 24 Complexe projectie schrijf ik in iets andere bewoordingen precies hetzelfde!
Tijdens mijn afstuderen zei mijn afstudeerdocent al hartelijk lachend ‘welkom in de wereld van de wetenschap’ toen ik mijn beklag deed over anderen die mijn ideeën allang hadden opgeschreven. ‘Waar moet ik nu over schrijven!’, riep ik toen. ‘Het gaat erom dat je de ideeën een stapje verder brengt met jouw eigen unieke inzichten’, zei hij. Zuchtend sloeg ik mijn ogen ten hemel, pfffft.
Maar ja, weet ik inmiddels, zo gaat dat in de filosofie, en elders vermoed ik.
Een mooie toevoeging in het boek van Renée van de Vall aan wat ik heb geschreven (zie bijvoorbeeld de afleveringen 20-25), is de beschrijving van een aantal houdingen die een emotie uitdrukken: ‘opwaarts en uitwaarts bij vreugde, neerwaarts en naar binnen gericht bij verdriet, fel naar buiten gericht, hoekig en asymmetrisch bij woede, overbuigend en omhullend bij vertedering, opwaarts en inwaarts gericht en hoekig bij trots en inwaarts en omhullend bij schuld, en ten slotte wegduwend en wegdraaiend bij walging’ (p.167).
Een kunstwerk hoeft dus niet per se met de stemming van de kunstenaar of de kijker te maken te hebben, er kan ook sprake zijn van een ‘zichtbare vorm van het dynamisch patroon van die stemming’ (p.167).
Goed, ik ga dit even verwerken 😉 en morgen weer verder met Sonia Terk (Delaunay, zie aflevering 166).