Uit een groot kunstwerk, een gedicht, een schilderij, een muziekstuk of een filosofische verhandeling, spreekt altijd de hele mens. En die is zowel mannelijk als vrouwelijk.
Wauw, een citaat naar mijn hart. Al zo lang roep ik dat we mensen zijn. Al die nadruk op verschillen, pfffft. Misschien ben ik een roepende in de woestijn, maar ik ga daar stug mee door en daar ben ik goed in, stug doorgaan 🙂
De uitspraak is van de kunstenaar Meret Oppenheim (1913-1985) en komt uit Magna, Feminismus: Kunst und Kreativität, Wenen (Galerie nächst St. Stephan), 1975, p.7. Ik vond deze uitspraak infeministische kunst internationaal, 1978, p.31, in het stuk van Liesbeth Brandt Corstius (zie ook aflevering 158).
Meret Oppenheim is een jongere landgenote van Hannah Höch (zie aflevering 174) en beide vrouwen hebben het beeld van de androgyne mens voor ogen.
Als je denkt: Meret Oppenheim … die naam … die ken ik toch ergens van … kan ik je helpen. Je kent haar van Le dejeuner en fourrure (1936), het met bont beklede theekopje. Of preciezer: ‘een kunstobject bestaande uit een kop en schotel met een lepel, bekleed met de pels van een Chinese gazelle’ (Art Salon, mét foto ervan). Ik weet niet waar Art Salon dan weer die wijsheid vandaan heeft, maar goed, dáár ken je Meret Oppenheim van, van dat bontkopje, als haar naam je bekend in de oren klinkt.
Nu merken Jacqueline Burckhardt en Bice Curiger terecht op dat dit kunstwerk nou niet per se iets zegt over de vrouw die het gemaakt heeft. Het zegt waarschijnlijk eerder iets over de kunstgeschiedenis van de twintigste eeuw, een eeuw waarin een volkomen alledaags luchthartig voorwerp getransformeerd is in een fetisj met historische invloed. Het werk en degene die het gemaakt heeft, zo schrijven zij, zijn opgeslagen op de planken van de kunst als een in formaldehyde bewaarde Siamese tweeling – hier het erotische, Surrealistische project in wording (protoproject), daar de mooie, in vervoering gebrachte muze – en behandeld als historische gegevenheden, niet in staat tot wederzijdse communicatie. (Meret Oppenheim. Beyond the teacup, 1996, tentoonstellingscatalogus.)
Meret Oppenheim weet al vroeg dat school niets is voor haar. In haar schoolschrift staat een wortelberekening en daaronder heeft ze x als een konijn gedefinieerd. Volgens Simon Baur is het konijn uit een stripverhaal gesprongen. Een ongewone combinatie, schrijft hij, de rationele wiskunde en het grappige konijn. Het mag dan volgens hem ook niet verbazen dat André Breton, de paus van de surrealisten, zich daarvoor interesseerde. (In: Meret Oppenheim Eine Einführung, Simon Baur Christian Flur (Hg.), Christoph Merian Verlag, 2013, p.24).
Hoe zit dat?