Foto gevonden bij Tate.
Kunstenaars die een eigen manier van uitdrukken zoeken en vinden (zie aflevering 227), dat is natuurlijk van alle tijden, anders hadden we niet zo’n waslijst aan stromingen en overzichten vol avant-gardisten. Meestal wordt de ‘nieuwe’ kunst in zeer negatieve bewoordingen ‘afgemaakt’, waarna vervolgens enige waardering op gang komt. Dit geldt voor werk van vrouwen en mannen, maar bij vrouwen speelt nog iets anders een rol: zij worden sowieso beschouwd als ‘tweederangs’ en niet gezien als een zelfstandig functionerende kunstenaar.
De biografie van Judy Chicago is daar een goed voorbeeld van: hoewel zij ongelooflijk goed geslaagd was in het zo ver mogelijk wegduwen van haar vrouwelijkheid uit pure noodzaak (ze móest en zóu een carrière als kunstenaar en dat was de enige manier), en dus ‘one of the boys’ was in vele opzichten, bleef haar carrière toch ‘hangen’ in vergelijking met haar mannelijke collega’s (zie bijvoorbeeld de afleveringen 108-110).
Linda Nochlin ziet tijdens dat gesprek in 1973 (zie aflevering 227) wel hoe vrouwen hun eigen weg vinden tegen de heersende stroom in, maar ze ziet geen algemene rode draad in het werk van vrouwen. Volgens haar is zo’n rode draad ook niet nodig, want die ziet ze ook niet in de laatnegentiende-eeuwse Amerikaanse kunst. Maar het lijkt haar wel interessant om de kwaliteit en de stijl in het werk van vrouwen te onderzoeken en te kijken welke mogelijkheden er zijn om de beeldtaal en vormen in hun werk in kaart te brengen. ‘Ik wil het niet ergens op vastleggen, omdat vrouwen net zo min hetzelfde zijn als mannen: er is geen eenvoudige definitie van gelijkheid. Misschien moeten we spreken van vrouwelijke stijlen, altijd in meervoud.’ (From the center, feminist essays on women’s art, 1976, p.85)
Op zoek naar die specifieke vrouwelijke wijze van werken in de beeldende kunst, schrijft Linda Nochlin na dat gesprek in 1973 een artikel over een aantal vrouwelijke realisten: Some Women Realists (1974, in: Women, Art, and Power and Other Essays, 1988, Harper & Row).
Waarom kiest deze kunsthistorica dat onderwerp?
Ze noemt zelf drie redenen. Ten eerste omdat ze geschoold is in negentiende-eeuwse schilderkunst en dus een geoefend oog heeft voor werk uit die periode. Als ze ergens een ‘vrouwelijke toets’ zou moeten kunnen ontdekken, dan zou dat in het werk van de vrouwelijke realisten moeten zijn.
De tweede reden heeft alles te maken met wat Judy Chicago de ‘centrale holte’ noemt (zie aflevering 226). Nochlin is niet overtuigd van de essentialistische noties over het bestaan van een tijdloze, eeuwige/onveranderlijke ‘vrouwelijke’ stijl met als kenmerken een ‘gecentraliseerde beeldtaal of delicaat kleurgebruik’, aldus Nochlin (1974, p.xiv).
De derde reden: Ze wil toch ook wel laten zien dat de ervaringen van vrouwelijke kunstenaars die leefden in een ‘gendered society’ op een zeker moment in de geschiedenis kan leiden tot bepaalde specifieke richtingen (1974, p.xiv).
Wat is dan nou weer precies een ‘gendered society’? Het gaat daarbij om de sociaal-culturele aspecten van het vrouw/man zijn in de maatschappij en niet om sekse. Dus in feite doelt Nochlin hiermee op de door mannen gedomineerde samenleving ten tijde van de negentiende eeuw.
‘Vrouwelijke kunstenaars zijn zich sinds de negentiende eeuw gaan richten op het realisme’, aldus de openingszin van Nochlins artikel. En waarom deden ze dat volgens haar? Deze vrouwen waren ‘gedwongen door de omstandigheden of hadden misschien gewoon een bepaalde aanleg’. (1974, p.86)
Ik ben benieuwd waar dat heen gaat…