Foto gevonden bij Brooklyn Museum.
Heel ander werk dan Janet Fish (aflevering 240) maakt Sylvia Mangold (1938). Ook zij is een realistisch kunstenaar die zich bezighoudt met het ding-op-zichzelf, maar heeft zich toegelegd op ‘het uitputtend onderzoeken van de fenomenologie van de vloer’, aldus Linda Nochlin (Some Women Realists, 1974, in: Women, Art, and Power and Other Essays, 1988, p.94-95.)
En niet zomaar een vloer, nee, haar eigen vloer, of althans, die van de plek waar ze woont, tenminste, dat idee krijg je … eh, krijgt Nochlin, en ik ook. Het is in ieder geval mijn eerste gedachte bij het zien van haar kunstwerken van de houten vloer (zie de afbeelding bij deze aflevering).
Geen foto kan met zoveel liefde worden gemaakt, jubelt Nochlin, kan zo opzichtig overvloedig in zijn documentatie zijn, als deze toegewijde kunstenaar in haar schilderijen. Niemand gaat verder dan Sylvia Mangold in Floor II, schrijft ze, niet Walker Evans, niet James Agee in zijn aangrijpende litanie over muren en vloeren en dakspanen (gespleten houten plankjes die dienst doen als dakbedekking) in Let Us Now Praise Famous Men, zelfs niet Nathalie Sarraute in haar dertig pagina’s tellende bespiegeling van de omgeving van een deurknop aan het begin van La Planetarium. (1988, p.95)
‘Kaalheid en ruimte (en afstand) zijn zo moeilijk en lijken mij zo’n grootheid dat ik zelfs niet zal proberen er serieus of volledig over te schrijven’, schrijft Agee in Let Us Now Prais Famous Men, aldus Nochlin, en ze merkt erbij op dat hij nu juist dat de hele tijd wel aan het doen is in zijn boek. Volgens haar had Mangold hetzelfde kunnen zeggen, maar zonder dat laatste bezwaar. De vloer is voor Mangold absoluut, op zichzelf staand, niet in relatie tot iets anders. Er is geen horizon die de vloer beperkt, de grens is het canvas zelf. (1988, p.95)
Soms onderbreekt Mangold het vloeroppervlak met – naar het lijkt – zomaar in de rondte gestrooide kledingstukken, zoals in de afbeelding bij deze aflevering. Nochlin noemt dat ‘gratuite ruimtelijke markers van gedropte kleren’ en legt uit: ‘het gewone, opgerekt tot een hypothetische oneindigheid, afgemeten aan zorgvuldig omlijnde, genadeloos vormloze, beeldschone geïndividualiseerde afdankertjes’. (1988, p.95)
Toen Mangold Floor II maakte, was dat binnen de context van een aantal dominante stromingen, zoals hard-edge abstractie (voorbeeld), color-field (bijv. Helen Frankenthaler, maar ook Rothko, Mondriaan, Barnett Newman enzo), en Popart (bijv. Marjorie Strider, Yayoi Kusama, maar natuurlijk ook die onvermijdelijke Andy Warhol en Roy Lichtenstein).
Wat betekende het om in die tijd een vloer te schilderen met methodische ernst – precies zoals het ding op zichzelf is?