Foto gevonden bij Hyperallergic.
Waar het Sylvia Mangold om te doen is? Niets anders dan wat is, het ding-op-zichzelf. Althans, zo lijkt het, schrijft Linda Nochlin (Some Women Realists, 1974, in: Women, Art, and Power and Other Essays, 1988, p.97, zie ook afleveringen 241-242).
Nu waren vloeren altijd al inschilderijen, kijk bijvoorbeeld naar werk Jan van Eyck (1390-1441) of Ingres (1780-1867), zij lijken nogal plezier te hebben in het schilderen van vloeren. En kijk naar de negentiende-eeuwse realist Gustave Caillebotte (1848-1894), hij was aangenaam gestoord in het schilderen van mannen die verf van een houten vloer afschrapen: Les raboteurs de parquet (1875), een letterlijke weergave, met een hoge horizon (= veel vloer) in het schilderij. (1988, p.97)
Toch was bij al deze mannen de vloer een toevallige achtergrond in het werk en niet, zoals bij de schilderijen van Mangold, het gehele onderwerp. Maar, zo denkt Nochlin, de vloer van Mangold moet toch ook deel van een groter geheel zijn: de orthogonalen (perspectieflijnen loodrecht op het schildervlak) moeten ergens samenkomen. De feminiene variabele, als een enkele streng in het weefsel van mogelijke intenties en motivaties, kan de moeite van het overwegen waard zijn in deze grotere context, de wereld voorbij de vloer. (1988, p.97)
Als een vrouw is ingekapseld door de huiselijke omgeving, als vloeren, speelgoed en wasgoed haar dagelijkse kost zijn, kan ze volgens Nochlin nog steeds malheur in profijt omzetten en uit de minste, meest genegeerde aspecten van de ervaring een horizonloos en claustrofobisch beeld neerzetten, maar wel concreet, aanwezig en onbetwistbaar in zijn waarheidsgehalte. (1988, p.97)
De benaderingswijze – stukje bij beetje, methodisch, een klein beetje per keer, net als het vouwen van de was, net als breien, net als heel, heel zorgvuldig de vloer schoonmaken, als tegengesteld aan, zeg, de explosieve spontaniteit, de totale verovering van iemand als Jackson Pollock (zie aflevering 151) – heeft zijn wortels in een sociale realiteit, aldus Nochlin (1988, p.97).
En toch, vrouwen mogen dan opgescheept zitten met hier en daar een opgevangen glimp (wolk door raam, licht op vloer, spiegelbeeld van muur) voor hun visuele voeding, de picturale spanning die wordt gegenereerd door het samenspel tussen de ruimte en de dingen die dat onderbreken, dat is wat kunst interessant maakt, of wat kunst tot kunst maakt; en dit is het geval bij de ruimte die de vloer van de woonkamer is met als onderbreking het speelgoed van kinderen, én bij het plafond van de Sixtijnse kapel met als onderbreking de hand van God. (1988, p.98)