Links: Alice Neel, Portrait of Vera Beckerhoff, 1972, oil on canvas 60 x 32 inches (152.4 x 81.3 cm) (foto van Ica Boston). Rechts: Vincent van Gogh, Postbode Joseph Roulin, 1888, olieverf op doek, 81.3 cm x 65.4 cm, Museum of Fine Arts, Boston (foto van Artsalon Holland).
Uit alle informatie die ik vond over Alice Neel (zie aflevering 245) wordt duidelijk dat ze al veertig jaar bezig was voordat ze niet meer werd genegeerd. ‘Waarom, vraag je je af, is Neel zo ontzettend lang elke vorm van serieuze aandacht ontzegd’, schrijft Nochlin, ‘of nog verraderlijker, is haar werk verbannen van enige aandacht door het te labelen als de picturale equivalent van de vers de société (lichtvoetige, geestige, ironische poëzie), om zo haar prestatie gelijk te stellen aan sociale satire, altijd met de implicatie dat ‘echte’ kunst wel wat beters te doen heeft?’ (Some Women Realists, 1974, in: Women, Art, and Power and Other Essays, 1988, p.100.)
De portretten van Neel zijn verre van alleen maar grappig of knap, hoewel dat op zichzelf geen slechte prestatie is. Ze vormen een consistent, belangrijk en innovatief oeuvre. Neel heeft in de loop van de jaren een idiosyncratische (geheel eigen) structuur ontwikkeld met lijn, kleur en compositie, om haar visie – dat een onmiskenbaar eigentijds karakter heeft – uit te werken, schrijft Nochlin. (1988, p.100) Neel heeft, kortom, een geheel eigen stijl.
Bij het zien van de intense, donkere, broeierige, meedogenloze portretten die Neel in haar vroege jaren van mensen uit Spanish Harlem (ofwel East Harlem, New York City) maakte (ze woonde daar in de jaren 1940), moet Nochlin denken aan de portretten die Van Gogh maakte in zijn Nuenen-periode van boeren, wevers, spoorwegarbeiders, mijnwerkers en andere mensen van eenvoudige komaf, en het doet haar ook denken aan Van Gogh’s intentie om de ‘schilder van de mensen’ te zijn. ‘Er is dezelfde opzettelijke vergroving van de middelen om een doordringender beelddoel te bereiken, er is dezelfde weigering om te vertrouwen op stereotypering of sentimentaliteit, hetzelfde onvermogen hun onderwerp te betuttelen of ze als loutere pittoreske generalisaties van het menselijk bestaan te zien.’ (1988, p.100)
Nochlin blijft verbanden leggen tussen Van Gogh’s portretten en die van Neel. Zo doet het portret van Vera Beckerhoff haar denken aan de wat stijve, waardige, bijna Épinal-onbeholpenheid van Van Gogh’s Postbode Joseph Roulin. (1988, p.101) Ik heb ze maar eens naast elkaar gezet en inderdaad, de gelijkenis in de aanpak van beide schilders is behoorlijk opvallend. ‘Épinal’ komt overigens van de Imagerie d’Épinal (Vosges), oorspronkelijk een drukkerij, in 1796 opgericht door Jean-Charles Pellerin. Hier werden de eerste afbeeldingen van Epinal in serie gegraveerd.
Hoe ziet Neel haar zitters, de mensen die ze schildert?