Foto gevonden bij Le Dictionnaire universel des Créatrices.
‘Zolang je moet breien (vrouwelijk) met koperdraad (mannelijk) om iets vrouwelijks aan het mannelijke toe te voegen en omgekeerd, is er een specifiek vrouwelijke kunst. Ik zal het uitleggen’, aldus Raymonde Arcier (1939) (feministische kunst internationaal, 1978, p.59), die onder andere het kunstwerk bij dit blog heeft gemaakt: een enorme trui waarin ze de truitjes heeft verwerkt die haar moeder voor haar breide. De trui is een gezamenlijke erfenis van moeder en dochter, maar, zo schrijft Rosa Lindenburg (1978, p.43), de trui is gegroeid en symboliseert zo hoe de dochter onafhankelijk van de erfenis is geworden.
Maar Arcier werkte blijkbaar ook met koperdraad aan haar breinaalden. Ze legt uit: ‘Wij vrouwen worden gedwongen in een mannelijke wereld te leven, het is aan ons om de keuze te maken en het beste over te nemen zonder onszelf te verliezen. In de toekomst zal de vrouw sneller dan de man een volledig mens worden als ze haar eigen identiteit weet te bewaren. Zij zal dan zowel mannelijke als vrouwelijke eigenschappen hebben. Mannen zullen dit veel langzamer bereiken.’ (1978, p.59)
‘De vrouwelijke eigenschappen zijn extreem ondergewaardeerd in deze phallocratische maatschappij’, vervolgt Arcier, ‘maar dit neemt niet weg dat mannen dit nieuwe bewustzijn dat ik met mijn werk wil uitdrukken kunnen navoelen en overnemen. Ik vind het belangrijk om niet zoals een man te worden. Mijn kunst is vrouwelijk, maar het is mannelijk om het te laten zien.’ (1978, p.59)
Op haar site staat op de openingspagina haar eigen uitspraak als citaat: Je cherche à porter à la connaissance de tous l’immense labeur des femmes. Ze probeert iedereen bewust te maken van het immense werk dat vrouwen verzetten.
Rond 1970 begon ze met het maken van reusachtige poppen (huisvrouwen), boodschappentassen, pannensponsen, soms gebreid of gehaakt met ongewone materialen als plastic- en koperdraad. Het grote formaat gaf haar een gevoel van bevrijding uit al die dagelijkse huishoudelijke beslommeringen, aldus Din Pieters (1978, p.59).