Inderdaad, wat nu …
Wie weet raad met een gevonden voorwerp als museumstuk, zoals Fountain? Het publiek? De kunstcritici? Of moeten de filosofen eraan te pas komen? En wat te denken van de kunstenaars?
Het publiek had het in feite het gemakkelijkst. Zij konden, als ze dat wilden, zich beperken tot een groot vertrouwen op hun kenvermogens en simpelweg ‘belachelijk!’ roepen, ‘een urinoir in het museum’ en zich er vervolgens van afkeren om die kop koffie met gebak te gaan nuttigen in het museumrestaurant (zie ook aflevering 13, en eventueel 10 en 12).
Of het publiek kon er (quasi) geïnteresseerd omheen lopen, nadenkend met een hand de kin ondersteunen, zoekend naar een aanknopingspunt of een ‘intellectueel’ gesprek starten over … ja wat … misschien wat Louise Norton in haar artikel beschrijft: ‘…een mooie Boeddha’ of ‘… de benen van de dames van Cézanne’ (zie Boeddha van de badkamer).
Voor de kunstcritici was het iets moeilijker om chocola te maken van de nieuwste wending in de wereld van de kunst. Zij moesten immers een geschreven stuk presenteren met daarin een weloverwogen betoog over dit … eh ja, hoe moesten ze dat nou toch noemen. Een kunstwerk was het niet. Toch? Of wel? Ze moesten in ieder geval het urinoir nauwkeurig beschrijven, alle informatie over de onbekende maker zo goed mogelijk presenteren en een poging doen deze … ja-hoe-moeten-we-het-noemen … op de een of andere manier een plaats te geven in de wereld van de kunsten, de kunstgeschiedenis en vooral er een afgewogen oordeel over geven. Want ja, de lezers wilden weten wat ze van welke kunst moesten vinden, welke kunst er echt toe deed en waar het artistieke debat over ging of moest gaan. Het zal de kunstcritici de nodige hoofdbrekens hebben gekost.
En wat deden de filosofen?