Foto gevonden bij Wikimedia.
Volgens Theodor Adorno moet de geëngageerde kunstenaar in de allereerste plaats een autonoom kunstwerk maken, een kunstwerk waar de kritiek op mistanden in de samenleving niet vanaf druipt (zie afleveringen 326-327).
‘Kunst moet een buitenstaander willen zijn, afstand hebben tot de wereld’, citeert Ingelies Vermeulen Adorno in haar artikel (Feministische kunst een (on)haalbaar ideaal?, 2006, p.178). Ze schrijft vervolgens: ‘Vertaald naar de feministische kunst is de boodschap van Adorno dat de kunstenaars niet te veel met de over te brengen boodschap bezig mogen zijn. Dat kunstwerken op eigen kracht van een betere wereld moeten spreken om werkelijk engagement uit te stralen.’ (2006, p.178-179)
Eh, oh, hoe zit dat dan?
In aflevering 26 schreef ik: ‘Heb je het weleens meegemaakt? Je staat (uiterst welwillend) een object te bekijken en wordt er daadwerkelijk door geraakt. Lucky you! De meeste mensen overkomt het zelden.’ Als je zegt dat een kunstwerk op eigen kracht van een betere wereld moeten spreken, dan bedoel je in feite zoiets, dat je bam! wordt geraakt door het kunstwerk. Een tamelijk onzinnige eis. Het kunstwerk van de geëngageerde kunstenaar bevindt zich in een bepaalde context, het is geen losstaande eenheid dat nergens verband mee houdt. Het kán je enorm treffen, maar het hóeft niet.
Volgens Vermeulen spelen in de stukken van Marlite Halbersma (zie vanaf aflevering 96 e.v.) en Rosa Lindenburg (zie bijv. deel 5C vanaf aflevering 194 e.v.) over feministische kunst ook marxistische uitgangspunten een grote rol, net als bij Walter Benjamin en Theodor Adorno (zie aflevering 326). Halbertsma en Lindenburg willen af van de positivistische kijk op kunst. (2006, p.179)
Wat is dat, een positivistische kijk op kunst?
Het positivisme komt voort uit het empirisme, de filosofische stroming die stelt dat kennis alleen uit de ervaring verkregen kan worden. Echte kennis, zo meent de positivist, verkrijg je door de waarneembare, dus zekere en onweerlegbare, feiten. Een andere stevige voedingsboden voor het positivisme was het vooruitgangsgeloof: het idee dat alles zich verder ontwikkelt naar steeds hogere stadia van volmaaktheid (zie ook aflevering 131).
Vertaald naar de positivistische kijk op kunst betekent dit dat er alleen aandacht is voor de zichtbare kenmerken van het kunstwerk. Halbertsma en Lindenburg willen dat dit wordt losgelaten.
Waarom?