De filosofen gingen helemaal los! De kunstenaars ook overigens. Tjonge jonge, wat we sinds Fountain allemaal niet gezien hebben. Nou ja, het wás natuurlijk al een tijdje enigszins bezig, met het expressionisme, kubisme, futurisme en zo, maar die vernieuwingsdrang bleef toch – bij wijze van spreken – grotendeels binnen de vier latjes van de schilderdoeken.
Pas met Dada werd de boel echt op zijn kop gezet.
Schilderijen werden gemaakt met hout, lijm, spijkers, glas, (geknoopt) draad, papier, foto’s uit kranten en tijdschriften, kralen … wat maar voorhanden was, en bleven lang niet altijd binnen de kaders (er hing vaak iets uit of was 3D gestapeld). Sculpturen werden opgebouwd uit afval, van de straat of uit verlaten panden en werkplaatsen. Dichters beperkten zich tot flarden, slordig geplaatste woorden, lettertekens, zo lang er maar geen enkele logica of traditionele regel in te vinden was.
Uit mijn tijd op de lerarenopleiding in Utrecht, de SOL, waar ik Nederlands en Engels deed (1978-1981), maakte ik kennis met het bestaan van de dadaïsten. Wauw! Opgevoed met de Bijbel als belangrijkste boek, in een slaperig provinciestadje waar verder ook niet veel voorbijkwam aan wat voor kunsten dan ook, werd ik nogal van mijn sokken geblazen. Zoveel gekkigheid! En het werd ook nog uiterst serieus door de docenten besproken.
Natuurlijk, Dada was voortgekomen uit de waanzin van de Eerste Wereldoorlog (1914), een behoorlijk serieuze zaak. En het ging niet alleen om zoveel mogelijk onzin te verspreiden, maar er was een duidelijk streven naar andere, nieuwe kunst, zónder een link met wat voor traditie en conventie in de kunsten en literatuur dan ook.
Zoiets zet natuurlijk een trend naar het plaatsen van een urinoir in het museum. Zou je denken …