Het boek Framing Feminism, Art and the Women’s Movement 1970-85 (zie ook aflevering 336) is tot stand gekomen onder redactie van Rozsika Parker (1945-2010) en Griselda Pollock (1949). Beide hebben in Londen kunstgeschiedenis gestudeerd.
Parker vormt van 1973 tot 1975 samen met Pollock en anderen het Women’s Art History Collective. Verder is ze medeoprichter van Spare Rib, een feministisch maandblad, en werkt daaraan mee van 1972-1980. Later volgt ze een opleiding tot psychotherapeut en houdt praktijk tot het niet meer gaat (ze is aan de gevolgen van kanker overleden). Pollock gaat na haar studies lesgeven aan de universiteit van Leeds. Beide vrouwen hebben aardig wat boeken geschreven op het gebied van kunst, cultuur en feminisme.
In het voorwoord van het boek Framing Feminism, Art and the Women’s Movement 1970-85 staat dat feminisme een enorme impact heeft gehad op de beeldende kunst. (Londen, 1987, p.xiii)
Parker en Pollock kunnen dat weten, lijkt mij, zij zitten midden in de wervelstorm van feministische gebeurtenissen. En ik moet zeggen dat ik geneigd ben het met hen eens te zijn, zeker na al die feuilletonafleveringen die ik hiervoor heb geschreven.
Die impact van het feminisme op de beeldende kunst, zo valt te lezen in het voorwoord, komt onder andere doordat het feminisme als politieke beweging anders omgaat met kunst en kunstenaars dan andere politieke bewegingen. De meeste politieke bewegingen zetten namelijk kunst en kunstenaars in voor propagandadoeleinden. Zo niet het feminisme, want deze politieke beweging werkt juist aan de transformatie van kunst en de kunstenaars zelf. (1987, p.xiii)
Waaraan is dat te zien? De vrouwenbevrijdingsbeweging (in het Engels Women’s Liberation Movement, WLM) heeft een emancipatorische effect op vele gebieden, en dit is vooral ook zichtbaar in de energie en verscheidenheid van door vrouwen gemaakte kunst. Hoe vrouwen zichzelf als kunstenaar zien is enorm veranderd. Of ze nu bewust of onbewust geïnspireerd zijn door de bewustwordingsprocessen dankzij de vrouwenbevrijdingsbeweging, er is in korte tijd een fikse verschuiving te zien in het zelfbeeld van kunstenaars (v). (1987, p.xiii)
Tot de late jaren 1960 was je wel gek om jezelf openlijk neer te zetten als vrouwelijke kunstenaar. Het was al lastig om serieus genomen te worden, dus het was beter om ‘one of the boys’ te zijn (zie ook de worsteling van Judy Chicago in de afleveringen 104-114). Er waren dan ook maar weinig kunstenaars die met hun vrouw-zijn op de voorgrond traden, de meeste vermeden bij voorkeur zoiets als ‘feminisme’. Al ging niet iedereen zo ver als Bridget Riley. Zij verklaarde: ‘Op dit moment hebben kunstenaars die toevallig vrouw zijn deze specifieke vorm van hysterie [feminisme] net zo hard nodig als een gat in hun hoofd.’ (1987, p.xiii)