Het waardesysteem dat kunstinstituties ondersteunt (zie aflevering 338) vindt grotendeels haar fundament in het modernisme, dat na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) ontstaan is.
Er was voor die oorlog al een ontwikkeling gaande in het denken, richting vooruitgang in plaats van behoud van het oude: het zogenoemde vooruitgangsdenken. Door de industriële revolutie was er veel veranderd in de samenleving en de eerste wereldtentoonstelling (1851, Crystal Palace, Londen, 1 mei- 15 oktober) gaf een extra boost. Tijdens die tentoonstelling showden westers landen hun nationale producten. Het wakkerde de concurrentiestrijd stevig aan. Alles moest beter, mooier, inventiever en unieker dan ooit worden (zie ook aflevering 160).
In de kunst ging het erom andere, nieuwe kunst te maken, zónder een link met wat voor traditie en conventie in de kunsten dan ook. Dat idee kreeg bijvoorbeeld vorm met Dada, dat – naast het al bestaande vooruitgangsdenken – extra gevoed werd door de waanzin van die Eerste Wereldoorlog (zie ook afleveringen 33-34).
Omdat het modernisme is ontsproten uit een tijd dat voornamelijk mannen de dienst uitmaakten, zijn de waardesystemen die kunstinstituties ondersteunen georiënteerd op ideeën van mannen, waardoor vrouwen ervan zijn uitgesloten. Als Pollock en Parker schrijven dat het genie genderspecifiek is (zie aflevering 338), dan bedoelen ze dat het hele concept ‘genie’ is gestoeld op een door mannen verzonnen constructie, waarvan vrouwen zijn uitgesloten.
Het feministische protest tegen de gangbare ideeën over wat goede kunst en goede kunstenaars vormt, was onderdeel van een brede aanval op de gevestigde kunst. In de jaren 1970 werd een begin gemaakt met culturele studies op universiteiten en hogescholen, er was een explosieve groei in gemeenschapskunstprojecten, er ontstonden radicale kunstenaarsgroepen zoals de kunstenaarsvereniging Artists Union en Artists for Democracy.* De eerste had een kort bestaan, de tweede is er nog steeds.
Kortom, feminisme was enerzijds een katalysator en anderzijds een component in een breed front.*