Foto gevonden bij Ica Art.
In de vroege jaren 1970 is er een explosie aan politieke energie, schrijven Roszika Parker en Griselda Pollock in hun introductie, getiteld Fifteen years of feminist action: From practical strategies tot strategic practices, in hun boek.*
Ze plaatsen daarmee de vrouwenzaak meteen in een breder perspectief, namelijk de maatschappelijke gebeurtenissen die óók plaatsvinden ten tijde van de opkomst van de vrouwenbeweging.
Die explosie aan politieke energie gaat gepaard met een groei aan politieke bewegingen, waarvan volgens Parker en Pollock de vrouwenbeweging een van de meest vitale is. Het samenkomen van de vrouwen groeit uit tot nieuwe vormen van kunst, nieuwe manieren van werken, en, voor de vrouwen, een positief zelfbewustzijn als feministische kunstenaars. Geen enkele andere politieke beweging in de jaren 1970 dan de vrouwenbeweging, heeft een vergelijkbaar effect op de beeldende kunst.*
De vrouwenkunstbeweging blijft nauw betrokken bij de vrouwenbeweging. De identificatie van kunstenaars met de politieke beweging heeft feministen gedwongen nieuwe en complexe kwesties, en zelfs tegenstrijdigheden, het hoofd te bieden. Hierdoor zijn diverse acties en belangrijke debatten ontstaan in de feministische kunstpraktijk.*
Een van de vroegst georganiseerde groepen met vrouwelijke kunstenaars – The Women’s Workshop of the Artists’ Union – schrijft over het waarom van een collectief het volgende: ‘We vormen een vrouwelijk kunstenaarscollectief vanwege onze vergelijkbare situaties. We delen dezelfde, zo niet identieke isolementproblemen. Het gaat niet alleen om vrouwelijke kunstenaars die dit isolement ervaren, maar ook om het algemene isolement van kunstenaars in een samenleving die vreemd opkijkt van collectieve creatieve activiteit.’*
Volgens Parker en Pollock illustreert dit statement een tweezijdige aanklacht van het feminisme.