Het Schone en Het Verhevene waren het belangrijkst in de Oudheid. Voor de filosoof Plato (427-347 v.Chr.) stelde kunst niet veel voor, hij noemde het ‘mimesis’ (nabootsing).
En hij vond dat de nagebootste voorwerpen dubbel verwijderd waren van het ideaal: de eeuwige en onveranderlijke Ideeën. Hoe zit dat?
Volgens Plato zijn alleen de Ideeën waarlijk. Zij zijn het enige echte en ze bevinden zich in de Ideeënwereld. Alles om ons heen, in de ‘gewone’ wereld, is gevormd naar deze Ideeën. Maar de dingen om ons heen zijn onvolmaakt, want ze veranderen aldoor. Blijkbaar vond Plato veranderingen niet al te best. Alleen de eeuwige en onveranderlijke Ideeën konden zijn goedkeuring wegdragen.
Neem bijvoorbeeld een gewoon bed. Dat bed is volgens Plato’s gedachtegang gevormd naar de ene volmaakte, eeuwige en onveranderlijke oer-Idee Bed uit de Ideeënwereld. Aangezien een gewoon bed nooit hetzelfde is, is het natuurlijk onvolmaakt. Ook in Plato’s tijd verzon iedere bed-maker wel weer iets anders leuks: het ene gewone bed is het andere niet. Wij maken er, in tegenstelling tot de eeuwige en onveranderlijke Ideeën, met z’n allen een potje van.
Maar dat is niet alles. Niet alleen is een gewoon bed onvolmaakt, het is bovendien een kopie van de ene volmaakte, eeuwige en onveranderlijke oer-Idee Bed uit de Ideeënwereld! Het is dus van veel mindere kwaliteit.
Je kunt je misschien wel voorstellen wat Plato dan vond van een schilderij van een gewoon bed: een kopie van een kopie. Dus een schilderij van een gewoon bed is, aldus Plato, dubbel verwijderd van de Idee en daarmee veel minder waard.
Plato vond kunst daarom waardeloos. De filosoof Aristoteles (384-322 v.Chr.) daarentegen ziet iets meer waarde in kunst.