De feministische theorie en kunstgeschiedenis hebben het idee van de pure onafhankelijke artistieke stem bekritiseerd, schrijven Roszika Parker en Griselda Pollock (zie ook aflevering 451).
Wat betekent dat voor de kunstenaars in die jaren 1980?
Het feministische principe om juist het particuliere en persoonlijke te veralgemeniseren (het persoonlijke is politiek), legt de nadruk op kunst als vertegenwoordiging, aldus Parker en Pollock.* Met andere woorden: de kunstenaar en haar werk vertegenwoordigen een groep, alle onderdrukte vrouwen.
Als je kunst inderdaad ziet als vertegenwoordiging, dan heeft dat als gevolg dat je het idee van de ongestoorde persoonlijke expressie ondermijnt.* Je hebt immers al je onderdrukte ‘zusters’ op je nek zitten en die moeten eerst bevrijd worden voordat je jezelf kunt overgeven aan zoiets als het ‘bohemienisme’ (ofwel de cultus van artistiek individualisme).
Maar in hoeverre bestaat die ‘ongestoorde persoonlijke expressie’?
Dit lees ik als vraag tussen de regels van Parker en Pollock door. Want ze vervolgen hun tekst met de opmerking dat ‘kunst gedefinieerd als een systeem van betekenis, binnen sociaal en historisch geproduceerde codes en conventies werkt’ en dat ‘taal geen particulier voertuig is voor individueel geproduceerde betekenis, maar een sociaal systeem voor de productie van sociaal bepaalde betekenissen’.*
Kortom, de nadruk ligt op de sociale kant van de zaak, niet de individuele.
Volgens Parker en Pollock is het feministische project daarom aan de ene kant een deconstructie van de gevestigde orde van betekenissen, en aan de andere kant een poging om de ruimte te maken voor de opbouw en ontwikkeling van hetgeen vrouwen te melden hebben.*
Maar waaruit bestaat dan de ideologische botsing?
Je hebt enerzijds het fundamentele feministische geloof in de waarde van de individuele vrouw en haar geleefde ervaring, en anderzijds de feministische kritiek op de ideologieën van ‘individualisme’, schrijven Parker en Pollock. ‘Individualisme’ ontkent dat het individu sociaal wordt opgevoed en gevormd, en stelt kunst voor als de bevoorrechte sfeer van het niet-sociale, zelf scheppende, zelf beschikkende bedenksel – het individu.*