‘Haar constructies van hout, hennep en andere “natuurlijke” materialen tonen een post-minimale fascinatie met geometrische vormen en het opleggen van orde en regelmaat’, zo schrijven Judith Barry en Sandy Flitterman over het werk van kunstenaar Jackie Winsor (1941) (zie ook aflevering 512).*
In het werk van Winsor zijn herhaling, gewicht en dichtheid belangrijk. Haar werkproces bestaat uit zorgvuldige aandacht voor ambachtelijke details. Zo is ze eindeloos in de weer met het ‘omzwachtelen’ van houten onderdelen en andere materialen (zie bijvoorbeeld deze vimeo).*
Lucy R. Lippard besteedt in haar boek From the center, feminist essays on women’s art (Dutton, New York, 1976) een hoofdstuk aan Winsor en haar werk (pp. 202-209). Barry en Flitterman nemen daaruit een citaat (p. 203). Lippard schrijft dat de herhaling in het werk van Winsor niet verwijst naar vorm, maar naar proces.(*; 1976, p.203)
Lippard bedoelt dan het proces van herhaling waarbij Winsor de meerdere enkelingen (takken, boomstammen, stukken hout) samenbrengt tot een eenvormig geheel (aaneengebonden bos takken, boomstammen, stukken hout). (*; 1976, p.203)
Lippard ziet daarin ook een voorafgaand proces van herhaaldelijk ontrafelen, waarop het proces van herhaaldelijk binden volgt of het proces van herhaaldelijk spijkeren in hout, of het proces van het herhaaldelijk plakken van bakstenen in cement, of het proces van herhaaldelijk gutsen van sporen in multiplex. (*; 1976, p.203)
Het werk van Winsor wordt volgens Barry en Flitterman als veel ‘stoerder’ beschouwd dan het werk van andere vrouwen die ook in hun tweede categorie (zie aflevering 512) zouden passen. Ze denken daarbij aan schilders van patronen, zoals Harmony Hammond (zie bijvoorbeeld aflevering 258 Vrouwengeheimtaal in quilts).
En waaruit bestaat dat ‘stoere’ dan?