Levinson noemt in verband met zijn historische definitie van kunst (zie aflevering 46) en de term ‘correct’ (zie aflevering 52) drie soorten intentie. Het gaat dan wel om de kunstbewuste maker van kunst (zie aflevering 44).
De eerste is een specifieke kunstbewuste intentie. De kunstbewuste maker van kunst grijpt dan terug op een specifiek (soort) kunstwerken, bijvoorbeeld draadsculpturen, die correct zijn beschouwd.
De tweede is een non-specifieke kunstbewuste intentie. De kunstbewuste maker van kunst grijpt dan terug op allerlei kunstwerken (dat is dan non-specifiek) die correct zijn beschouwd.
Tot slot kan het ook gaan om de kunstonbewuste intentie, waarbij de maker kan teruggrijpen op – intrinsieke (wezenlijke) kenmerken van – kunstwerken uit het verleden die op correcte wijze zijn beschouwd, zónder zich daarvan bewust te zijn. Zij kan bijvoorbeeld de intentie hebben dat er naar haar werk wordt geluisterd met aandacht voor timbre, zonder te weten dat dit bij een aantal kunstwerken in het verleden correct is beschouwd.
Makers van kunst kunnen dus volgens Levinson onwetend zijn over alle kunstwerken, alle kunstactiviteiten en alle kunstinstituties, en toch kunst maken. Hun objecten kunnen toevallig, zonder dat zij het weten, in het repertoire van esthetische beschouwing van die tijd passen.
Zij leggen dan per ongeluk de vereiste link met de voorafgaande kunstgeschiedenis, een geschiedenis waarvan zij zich niet bewust zijn. Op die manier, zo vertelt Levinson, kan naïeve activiteit toch kunst maken zijn, want het is niet onze erkenning die het kunst maakt.
Hoezo is het niet onze erkenning die het kunst maakt? Wie anders dan wij bepalen of iets kunst is? En wat bedoelt hij met ‘esthetische beschouwing van die tijd’?