Foto gevonden bij The Observer.
In de burgerlijke ideologie is kunst behandeld als een opperste belichaming van cultuur, schrijft Griselda Pollock. Deze cultuur wordt beschouwd als de optelsom van grote kunstwerken, literatuur, muziek enzovoort, die de universele ambities en idealen van de menselijke beschaving uitdrukken.*
Cultuur in deze zin is het toppunt van menselijkheid en staat tegelijkertijd los van de samenleving. Maar, zo laat Pollock weten, cultuur kan ook in antropologische zin verwijzen naar alledaagse manieren van leven. De cultuurwetenschappen, zoals die zich hebben ontwikkeld sinds de late jaren 1960, hebben voortdurend het burgerlijk ideologische begrip van cultuur (de zogenaamde ‘hoge’ cultuur) betwist, en het onderzoek van cultuur als alledaagse manieren van leven uitgebouwd om cultuur historisch te begrijpen.*
De cultuur als alledaagse manieren van leven, de cultuur die dus bepaald niet losstaat van de samenleving, worden beïnvloed door die samenleving. Het is een essentieel gebied waar waarden, overtuigingen, identiteiten en manieren van leven gevormd worden, een cultuur die te maken heeft met kwesties van overheersing en verzet, met politiek. Het is kortom een cultuur waar politieke strijd kan plaatsvinden.*
En dat is nou precies waar feministen met beide benen ingesprongen zijn.
Een deel van de politieke identiteit van de vrouwenbeweging is gevormd door haar weerstand tegen de dominante representaties van vrouwen, aldus Pollock. Via onderling verbonden instellingen van cultuur, scholen, reclame, films, televisie, fotografie, beeldende kunst, literatuur, journalistiek enzovoort, is de hele cultuur en samenleving doordrenkt van onechte vrouwenbeelden, ofwel beelden van vrouwen die nou niet bepaald van toepassing zijn op de mens die toevallig vrouw is.* Zo schrijft Pollock het niet precies, ik geef de strekking ervan in mijn eigen woorden weer.
In de toenemende beeldcultuur van die jaren 1960/70 moeten feministen optreden tegen al die foute representaties. Pollock beschrijft een aantal acties tijdens de viering van de eerste internationale vrouwendag in Londen, maart 1971. Zo brengt een groep campagnevoerders voor kinderopvang een drieënhalve meter hoge oude vrouwenschoen mee met daarop een passend geherformuleerd kinderrijmpje in gigantische letters; anderen hebben zonder enige terughoudendheid een nagebootste bevalling opgetuigd, een praalwagen versierd met touwtjes met daaraan uitgesneden kartonnen baby’s en maandverband.*
Verder heeft Pollock een gekooide vrouw gezien die werd getoond als ‘Misrepresented’ (verkeerde representatie, of ook Miss Represented?). Er zijn banieren die de trucjes van de reclamejongens gebruiken om een punt te maken voor de vrouwenbeweging: zo draagt een vrouw een advertentie met drie vrouwen die door de woestijn lopen, gekleed in beha’s en korsetten, met daarboven het motto ‘Vrijheid’. ‘We willen vrijheid en geen korsetten’, zei de feministische banierdrager.*
*Uit: Griselda Pollock, II Feminism and Modernism. In: Framing Feminism, Art and the Women’s Movement 1970-85. Eds. Roszika Parker en Griselda Pollock, Pandora Press, Londen, 1987, pp.79-119.