Sinds die eerste internationale vrouwendag in Londen, maart 1971 (zie aflevering 576), groeit de hoeveelheid feministische kunstwerken. Feministische kunstenaars gaan in hun werk op elkaars werk reageren en het begrip van het effect van beelden verandert. Daarnaast dragen theoretische analyses van de manier waarop beelden werken – als producenten en verspreiders van betekenis en van onderwerpen voor deze betekenissen –daaraan bij.*
Er ontstaat daardoor volgens Griselda Pollock een tactische noodzaak binnen de vrouwenkunstbeweging om een publieke manifestatie van de ervaringen van vrouwen te produceren, en te zorgen voor een publieke uitdaging van het dominante ‘waarheidsregime’ over vrouwen met zelfbewuste alternatieve, door vrouwen gemaakte beelden.*
In de groeiende traditie van feministische kunstpraktijk is er echter een uitgebreidere strategie ontstaan, aldus Pollock. Het gaat er niet langer alleen maar om de onderdrukkende beelden te vervangen door beelden die gemaakt zijn door vrouwen en over vrouwen gaan. Steeds belangrijker is de deconstructie van de processen waarmee betekenissen worden geproduceerd (bedoeling) en hoe mensen (man/vrouw) zijn vastgelegd in taal.
De term ‘deconstructie’ is in feite een filosofisch begrip. Tot nog toe heb ik het aardig weten te omzeilen met omschrijvende termen die iedereen kent, maar hier gaat het daadwerkelijk om de term die is geïntroduceerd door de filosoof Jacques Derrida (1930-2004). Deze filosoof is een uitpluizer van teksten, woorden, letters op de vierkante millimeter. Zo herinner ik mij een tekst van Derrida die wij als filosofiestudenten op de Universiteit Utrecht mochten bestuderen. De titel was De Differantie en de eerste zin luidde: ‘Ik zal het hier dus over een letter hebben’. Het ging over de letter ‘a’, en wel die in ‘differantie’, wat eigenlijk geen bestaand woord is (ook mijn automatische spellingscontrole vindt het niks) en dat eigenlijk op de plaats van die letter ‘a’ in ‘differantie’ de letter ‘e’ hoort te staan, zodat je ‘differentie’ krijgt … enzovoort.
Dûs. Welnu, deconstructie. Een taal, een tekst, maar ook dingen staan nooit op zichzelf, het is allemaal ingebed in een bepaalde context. Het zijn constructies die wij bouwen, sporen die wij uitzetten/achterlaten. Een filosoof die een tekst schrijft, een schrijver die een roman produceert, neemt daarin ook (bewust of onbewust) haar politieke keuzes, levenservaring en eigen geschiedenis in mee. Zij laat een spoor van zichzelf in die tekst achter. Je kunt nu dat spoor opsporen door tijdens het lezen van de tekst open te staan voor vooronderstellingen, paradoxen en tegenstrijdigheden, die zichzelf zullen tonen. Dat spoor opsporen is de deconstructie van een tekst.
De zoektocht van feministen naar alle niveaus waarop de dominante patriarchale cultuur haar tentakels had uitgestrekt, viel samen met Derrida’s introductie van ‘deconstructie’. Derrida gaf zo een handvat aan het opsporen van die patriarchale sporen in cultuur en samenleving. Vandaar dat onder feministen de term ‘deconstructie’ nogal eens valt.
*Uit: Griselda Pollock, II Feminism and Modernism. In: Framing Feminism, Art and the Women’s Movement 1970-85. Eds. Roszika Parker en Griselda Pollock, Pandora Press, Londen, 1987, pp.79-119.