Het modernisme dat wordt verwezenlijkt in een serie praktijken, kan in verschillende dimensies begrepen worden, schrijft Griselda Pollock* (zie ook aflevering 592), en vervolgt met een geschiedenisles. Als kunsthistorica weet ze daar sowieso het een en ander van, bovendien heeft ze er de nodige artikelen over geschreven.
Het modernisme, aldus Pollock, verwijst naar het paradigma (voorbeeld, model) voor de kunstpraktijk die eerst in Europa werd geproduceerd in de jaren 1860-90. Aan het begin van de twintigste eeuw waren deze marginale activiteiten een effectief onderdeel geworden van een cultuur die nog steeds zeer divers was. In de jaren 1930 en 1940 werden deze praktijken echter officieel gemaakt, geïnstitutionaliseerd in het Museum of Modern Art, New York en andere musea voor moderne kunst die werden gevormd naar MoMA-voorbeeld, en die daardoor een grote invloed hadden op de kunstgeschiedenis en het kunstonderwijs.*
Modernisme werd neergezet en onder de aandacht gebracht als de levende cultuur van het kapitalistische Westen. Zijn gezagspositie werd verzekerd door de economische, politieke en ideologische overheersing door de grootstedelijke landen (met name de Verenigde Staten) en hun klassen die over de wereldmarkt heersten.*
Hoewel het modernisme als model voor praktijken in eerste instantie een Europees fenomeen was, met als hoofdstad Parijs (École de Paris: de Parijse school), werd het in de periode tussen de twee wereldoorlogen trans-Atlantisch. Tegen de jaren 1950 werd het exclusief vereenzelvigd met ‘American-Type Painting’ (abstract expressionisme), dat in Europa werd verspreid voor Europese erkenning in de periode eind jaren 1940 en de jaren 1950, toen Europese economieën en culturen in toenemende mate werden binnengedrongen door Amerikaans internationaal kapitaal.*
In het proces van ‘modernisering’ absorbeerden de Europese volgelingen, samen met de Amerikaanse normen voor productie en management, het modernisme dat beheerd werd door het Internationale Programma van het Museum of Modern Art.*
Het modernisme is geen samenhangend geheel van praktijken. Het verwijst ook naar een representatie van twintigste-eeuwse kunstpraktijken die sommige selecteren als belangrijk (vooruitstrevend, avant-garde), terwijl andere worden gemarginaliseerd als achterblijvend, ouderwets of historisch irrelevant. De modernistische kritiek en kunstgeschiedenis zijn de vormgevende en ‘selecterende’ traditie geworden van en voor de twintigste-eeuwse cultuur in het Westen.*
*Uit: Griselda Pollock, II Feminism and Modernism. In: Framing Feminism, Art and the Women’s Movement 1970-85. Eds. Roszika Parker en Griselda Pollock, Pandora Press, Londen, 1987, pp.79-119.