Afbeelding gevonden bij modernisme: Bauhaus-blog, waar nog meer van die verhelderende leerplannen staan.
In de jaren 1930 is er veel enthousiasme over de optimistische en rationalistische ideologieën van het neoplasticisme (zuiveren van kunst, onder andere te zien bij De Stijl/Mondriaan), het constructivisme (puur geometrische vormen) en Bauhaus. Na de Tweede Wereldoorlog is dat ongeloofwaardig geworden en gaat de aandacht steeds meer uit naar gevoelens.* (p.51-52)
Als in 1942 Peggy Guggenheim haar galerie Art of This Century opent, wordt dat een ontmoetingsplaats voor Europese kunstenaars die naar Amerika zijn geëmigreerd tijdens de oorlog en jonge Amerikaanse kunstenaars. Kunstenaars van diverse pluimage lopen elkaar daar tegen het lijf. Renée van de Vall noemt Piet Mondriaan, Max Ernst, André Breton, Jackson Pollock, Willem Baziotes, Robert Motherwell, Mark Rothko, Clyfford Still. Natuurlijk lopen daar ook de theoretici/critici Clement Greenberg, Harold Rosenberg (zie ook aflevering 372 e.v.) en James Johnson Sweeney, plus museumdirecteuren en -medewerkers rond.* (p.52-53)
De abstract-expressionisten, die zoveel mogelijk direct op het doek de eigen ervaringen en visioenen gaan schilderen, vinden in de tweede helft van de jaren 1940 hun definitieve stijl. Het gaat wel om individuele ontwikkelingen, schrijft Van de Vall. Je kunt deze schilders dus niet over een kam scheren, noch vastpinnen op bepaalde data. Toch noemt ze een paar voorbeelden, zoals Willem de Kooning, die in 1945 aan zijn zwart-wit abstracties begint; Clyfford Still, die in 1946 stop met figuratieve elementen; Jackson Pollock, die in 1947 zijn eerste ‘drip-paintings’ maakt; Mark Rothko, die in 1948 stopt met het betitelen van zijn werk en Barnett Newman, die in 1948 voor het eerst alleen een kleurveld met zip schildert.* (p.53)
‘De abstrahering van de vorm had alles te maken met het gevecht om de inhoud’, schrijft Van de Vall. Ze maakt onderscheid in de zogenoemde ‘gesture-painters’ (zoals Pollock, De Kooning) en de ‘color field painters’ (zoals Newman, Rothko).* (p.54) Bij mijn weten gaat Griselda Pollock via Mary Kelly alleen in op dat zogenaamde ‘gebaar’ (zie aflevering 598).
De schilders van het gebaar zoeken de inhoud vooral ‘via de levende kwaliteit van de spontane creatie’, de schilders van de kleurvlakken zoeken de inhoud vooral ‘via de suggestie van oneindigheid’ die door deze grote vlakken wordt opgeroepen.* (p.54)
Wat zou dat zijn, ‘de levende kwaliteit van de spontane creatie’?
*Renée van de Vall, Een subliem gevoel van plaats. Een filosofische interpretatie van het werk van Barnett Newman, 1994, Groningen, Historische Uitgeverij.