Afbeelding gevonden bij Wiley Online Library, het artikel Decolonizing Art History, van Catherine Grant en Dorothy Price, van 22 januari 2020.
Materialiteit als wet van het modernisme schrijft de menselijke activiteit voor (zie aflevering 601). Hierbij staat de materie centraal, die van het platte doek dat moet worden voorzien van kleur.
Volgens Griselda Pollock is er ook materialiteit die de menselijke activiteit centraal stelt in omstandigheden die sociaal en historisch gevormd zijn. Menselijke, sociale vormen zijn gecreëerd door de daadwerkelijke omstandigheden van een sociaal bestaan, zoals arbeid, voortplanting enzovoort. Deze betekenis van materialiteit biedt het idee dat kunst een sociaal proces is waarbij betekenissen in concrete sociale handelingen tot stand komen, die zijn overgebracht door sociaal en historisch gevormde betekenissystemen.*
Het maatschappelijk karakter (socialiteit, het tweede gebied dat Mary Kelly onderscheidt; zie aflevering 601) roept vragen op over de context van kunst, schrijft Pollock. Moet kunst gemaakt worden voor het systeem van galeries? Wat is een ruimte voor kunst? Deze vragen worden wel onderzocht, aldus Pollock, maar binnen het modernistische systeem. Het effect van experimenten met ruimten voor en vormen van kunst (body art, kunst als idee, kunst als proces, land art) is beperkt, omdat een fundamentele analyse ontbreekt van kunst als institutionele praktijk.*
Als instituties zoals musea, galeries, de huizen van eigenaren alleen maar gezien worden als contexten van gebruik, die na het discrete moment van privécreatie in beeld komen, dan kunnen kunstenaars lekker verder dromen over het maken van zuiverdere kunst, onbesmet door de exploitatie ervan op de markt, of dromen van een kunst die vanuit het systeem kritisch handelt en niet ingelijfd zal worden door dat systeem omdat de kunstenaar dit zo wil.*
Je kunt pas echt iets radicaal veranderen als je erkent dat ‘kunst’ een institutioneel gebeuren is: de studio van de kunstenaar is niet gescheiden van de galerie. Er is sprake van wederzijdse afhankelijkheid, een kapitalistisch systeem van productie en consumptie. Daarom moet het maatschappelijk karakter (socialiteit) bekeken worden als een institutionele kwestie. Je moet de plaats van kunst en haar instituties bekijken in samenhang met andere sociale, ideologische, politieke en economische praktijken.*
De vraag is niet ‘to be or not to be’ in een galerie, maar eerder welke relaties je kunt ontwikkelen en belichten tussen deze institutionele kant van de sociale strijd (de galerie enz.) en andere kanten. Dus, geen keurig afgestemde kritiek vanuit het modernisme, ook al heeft dat soms bruikbare gevolgen, maar de feministische praktijk buiten de kunstwereld moet leidend zijn. Deze feministische praktijk combineert de kunstwereld met de sociale relaties waarvan het een essentieel element is.*
*Uit: Griselda Pollock, II Feminism and Modernism. In: Framing Feminism, Art and the Women’s Movement 1970-85. Eds. Roszika Parker en Griselda Pollock, Pandora Press, Londen, 1987, pp.79-119.