Afbeelding gevonden bij The Box Gallery.
In de categorie De man als motief noemt Lisa Tickner na de kunstenaars Léonor Fini, Sylvia Sleigh, Colette Whiten en Betty Dodson (zie afleveringen 607-610) ten slotte de kunstenaar Judith Bernstein (1942). Nu heeft deze kunstenaar in tegenstelling tot haar vier genoemde collega’s niet zozeer het hele lichaam van de man als onderwerp, maar slechts één onderdeel: de penis, ofwel het fallische beeld.
Volgens Tickner komt Bernsteins interesse in fallische beelden voort uit een preoccupatie, eerst met kalligrafie en vervolgens met graffiti, die ze voortzette in de toiletten voor mannen van de Yale Graduate art school.*
Aangezien ik helemaal niets snap van deze opmerking van Tickner, en ze het verder ook niet uitlegt, ben ik zelf maar gaan zoeken. Hier vond ik iets meer, namelijk dat zodra Bernstein in 1964 een voet over de drempel van de bovengenoemde kunstacademie had gezet, ze te horen kreeg: ‘We kunnen je niet plaatsen’. Ze werd onmiddellijk geconfronteerd met het feit dat ze vrouw is en volgens de spreker niet kan wedijveren met de mannen om haar werk tentoongesteld te krijgen en eventueel een onderwijzende functie bij afstuderen.
Nu had Bernstein er nooit aan gedacht dat er een verband was tussen kunstenaar zijn, een carrière hebben en het tonen van werk. Ze besluit zich eerst maar eens te concentreren op kunstenaar zijn. Ze doet verder geen poging om te voldoen aan de voorkeuren van de gevestigde orde. Ze doet gewoon wat ze wil en is onafhankelijk. De kalligrafie die Tickner noemt blijkt vroeg werk te zijn, voordat ze naar de kunstacademie ging: ze maakte, dankzij haar joodse opvoeding, schilderijen met religieuze symbolen en Hebreeuwse woorden. (bron)
De door Tickner genoemde graffiti blijkt samen te hangen met de escalatie van de oorlog in Vietnam en de hogelijk bekritiseerde VS-bemoeienis in die oorlog. Bernstein schakelt in die tijd over van religieuze naar vulgaire taal. De toneelschrijver Edward Albee inspireert haar, in die zin dat hij de titel Who’s Afraid of Virginia Woolf? vond tussen de graffiti in een bar. Bernstein gaat de sfeer van het land op de muren van toiletten te lezen en past dat in haar werk in. Ze geniet van de rauwe, ongecensureerde taal die ze tegenkomt op haar strooptochten in de herentoiletten, terwijl haar mannelijke vrienden de wacht houden. (bron)
De anonieme opmerkingen in een ruimte die de zekerheid biedt dat deze vrijwel uitsluitend voor mannen toegankelijk is, worden geschreven op een moment van fysieke bevrijding. ‘Terwijl je aan het poepen bent’, aldus Bernstein, ‘ga je ook je onderbewustzijn in. Ik vond het een interessante connectie – poepen en dan gewoon iets schrijven dat in je opkomt.’ (bron)
*Uit: Lisa Tickner, The body politic: female sexuality and women artists since 1970. In: Framing Feminism, Art and the Women’s Movement 1970-85. Eds. Roszika Parker en Griselda Pollock, Pandora Press, Londen, 1987, pp.263-276.