De kunstenaar zal bij het maken van haar werk de eerste drie keuzeniveaus van artistieke intentionaliteit (zie aflevering 62) uitvoeren, of juist het tegengestelde doen, maar zich sowieso verhouden tot deze keuzeniveaus.
Het vierde keuzeniveau (zie aflevering 62) zal niets aan het kunstwerk zelf veranderen. Het brengt alleen bepaalde aspecten of eigenschappen van het kunstwerk sterker naar voren dan andere. Zo kan de lijst om een schilderij (in bijvoorbeeld goud, blauw of rood) ervoor zorgen dat de toeschouwer de kleuren in een werk anders ziet, maar deze kleuren in het schilderij zelf zijn niet veranderd. Maar stel dat de kunstenaar het schilderij maakte met een bepaalde lijst in gedachten, dan maakt de lijst deel uit van de keuzen van het tweede niveau. Al met al niet zo eenduidig als het lijkt, dit keuzeniveau.
Zijn er absolute betrouwbare voorwaarden voor het waarnemen van een kunstwerk?
Nee, schrijft de filosoof Rob van Gerwen in Art and Experience, 1996 (zie aflevering 61 en 62). Maar wil je nog in staat zijn tot een béétje een esthetische interpretatie van een kunstwerk, dan moet dat werk objectieve eigenschappen hebben, of primaire en secundaire kwaliteiten.
Eh, primaire en secundaire kwaliteiten?
Ja. Dit komt van de filosoof John Locke (1632-1704).
Primaire kwaliteiten zijn vorm, aantal en beweging en doen zich voor aan meer dan één zintuig, ofwel zijn ‘polymodaal toegankelijk’, zoals Van Gerwen dat noemt. Je kunt ze zien, voelen en (soms) ook horen.
Secundaire kwaliteiten zijn kleuren, geluiden, geuren en smaken, en doen zich voor aan slechts één zintuig: geluiden -> gehoor; kleuren -> zien; geuren -> reuk enzovoort.
Kun je buiten dat ene zintuig treden, bijvoorbeeld gehoor, om te bewijzen dat wat je waarneemt, geluid, ook werkelijk bestaat?