Foto gevonden bij Le Pèlerin.
In Talent is niet genoeg (SUN, 1982) haalt Cora Hollema een idee van kunsthistoricus Linda Nochlin aan: kunstenaars (v) die zich totaal niet lijken te storen aan de maatschappelijke normen, raken daar toch niet geheel los van (zie aflevering 635).
Nochlin schrijft dat in haar beroemde artikel Why Have There Been No Great Women Artists? (1971). Ik heb het opgezocht in mijn eigen exemplaar in het boek Women, Art, and Power and Other Essays (Nochlin, 1988, Harper & Row, pp.145-178).
Wat betekent dat ‘niet geheel loskomen’? Volgens Nochlin klinkt de stem van de ‘feminine mystique’ (dit is tevens een verwijzing naar de publicatie De Mystieke Vrouw van Betty Friedan uit 1963, zie ook aflevering 564) onverminderd hard bij buitengewone kunstenaars. De mystieke vrouw richt zich niet op zichzelf en de zaken waarvoor zij belangstelling heeft, dus wie dat wel doet, zoals die buitengewone kunstenaar, kan rekenen op aldoor aanwezige schuldgevoelens (‘ambivalent narcissism’ en ‘internalized guilt’). Dit werkt volgens Nochlin ondermijnend voor de absolute vastbeslotenheid – moreel en esthetisch – die nodig is voor het scheppen van echt vernieuwende kunst. (1988, p.175)
Moesten deze bijzondere kunstenaars het doen zonder rotsvaste innerlijke zekerheid en doelgerichtheid, de voorwaarden voor het scheppen van ware kunst? Feit is wel dat de onconventionele vrouwen bepaalde vrouwelijke aspecten sterk benadrukten. Tenminste, en hier haalt Nochlin een term van Friedan aan, de vrouwen lijden aan het ‘frilly blouse syndrome’ (bloes met ruches syndroom). Een fenomeen waarbij succesvolle vrouwen zich gedwongen voelen een ultravrouwelijk kledingstuk te dragen of erop te staan hun bekwaamheid als taartbakkers te bewijzen. (1988, p.173)
Zo vertelt kunstenaar Rosa Bonheur (1822-1899), die al vroeg haar lange haren afknipte en voornamelijk in mannenkleren liep, dat vrouwenkleding haar in haar werk belemmert: ‘dit kostuum is mijn werkkleding en niets anders’, en ‘ik ben er helemaal op ingesteld rokken te dragen en ik hoef mijn kast maar open te doen om een ruime keuze te kunnen maken uit allerlei vrouwelijke uitmonsteringen’. Ze vindt zelfs vrouwen die afzien van ‘de normale vrouwelijke kledij in de hoop voor een man door te kunnen gaan’ helemaal niets. (1988, p.173-174)
Cora Hollema haalt deze teksten van Nochlin aan op de pagina’s 26-27 en noemt nog een ander belangrijk aspect van de beperkingen die vrouwen letterlijk en figuurlijk ervaren, namelijk het verband tussen het gebrek aan bewegingsvrijheid en het gebrek aan ontwikkeling in de kunstwerken. Zij ziet het als twee schakels van een vicieuze cirkel: gebrek aan bewegingsvrijheid – isolement – geen aansluiting bij nieuwe stromingen – geen ontwikkeling in het werk – isolement. (1982, p.27-28)