Foto gevonden bij ArtSalonHolland.
Er lijkt volgens Linda Nochlin geen subtiele essentie van vrouwelijkheid, vergelijkbaar met zoiets als ‘kubisme’, te bestaan die het werk van vrouwen verbindt (zie ook aflevering 642).*
Om haar punt kracht bij te zetten noemt ze de kunstenaars Artemesia Gentileschi, Mme Vigée-Lebrun, Angelica Kauffmann, Rosa Bonheur, Berthe Morisot, Suzanne Valadon, Käthe Kollwitz, Barbara Hepworth, Georgia O’Keeffe, Sophie Taeuber-Arp, Helen Frankenthaler, Bridget Riley, Lee Bontecou, or Louise Nevelson, en de schrijvers Sappho, Marie de France, Jane Austen, Emily Brontë, George Sand, George Eliot, Virginia Woolf, Gertrude Stein, Anaïs Nin, Emily Dickinson, Sylvia Plath en Susan Sontag.*
Het ziet ernaar uit dat het inderdaad onmogelijk, of in ieder geval in hoge mate tekortschietend, is om de stijlen van kunstenaars (v) en schrijvers (v) met elkaar verbinden rondom zoiets als ‘vrouwelijkheid’.
Elke kunstenaar en schrijver die Nochlin heeft genoemd staat dichterbij andere kunstenaars en schrijvers van haar tijd en hun visies, dan bij andere vrouwen die kunst maken en schrijven. Maar, zo kan iemand tegenwerpen, kunstenaars (v) zijn meer naar binnen gericht, delicater en genuanceerder in hun behandeling van hun medium. Nochlin ziet dat niet en stelt een paar vragen:
- Wie van de bovengenoemde kunstenaars is meer naar binnen gericht dan de mannelijke kunstenaar Odilon Redon, meer subtiel en genuanceerd in het hanteren van pigment dan de mannelijke kunstenaar Jean Baptiste Camille Corot?
- Is Jean-Honoré Fragonard meer of minder vrouwelijk dan Mme Vigée-Lebrun?
- Of is het niet meer een kwestie van dat de hele Franse achttiende-eeuwse Rococostijl ‘vrouwelijk’ is, als je oordeelt in termen van mannelijkheid versus vrouwelijkheid?*
En wat te denken van Rosa Bonheur’s Horse Fair, niet echt een voorbeeld van ‘typisch vrouwelijke’ stijlkenmerken als fijnheid, teerheid en schattigheid, en de gigantische doeken van Helen Frankenthaler zijn verre van sierlijk en introvert. Verder hebben niet alleen vrouwen het huiselijk leven, of kinderen als onderwerp gekozen, kijk maar naar Jan Steen, Jean Baptiste Siméon Chardin, en de impressionisten – Pierre Auguste Renoir, Claude Monet en dus ook Berthe Morisot en Mary Cassatt.*
Hoe dan ook, sluit Nochlin dit deel af, alleen de keuze van een bepaald onderwerp, of de beperking tot bepaalde onderwerpen, moet je dus niet gelijkstellen met een stijl, laat staan met een soort van typisch vrouwelijke stijl.
*Nochlin, L. (1971). ‘Why Have There Been No Great Women Artists?’ In Women, Art, and Power and Other Essays, pp. 145-178. New York: Harper & Row.