Afbeelding en ‘wervende tekst’ gevonden bij Paris City Vision.
De magische vermogens die al in de Oudheid aan een beeldhouwer werden toegeschreven (zie aflevering 649), de bovennatuurlijke krachten van de kunstenaar, zijn beheersing van sterke, mogelijk gevaarlijke krachten, hebben hardnekkig standgehouden. Het creëerde een beeld van de kunstenaar als goddelijk wezen, iemand die het Zijn creëert uit het niets, die apart staat van de rest van de bevolking.*
De handelaar in de artistieke mythologie is het sprookje van de ontdekking van de Wonderjongen door een oudere kunstenaar of veeleisende beschermheer. Deze Wonderjongen heeft meestal de gedaante van een eenvoudige herdersjongen. Dit sprookje bestaat in ieder geval sinds de Italiaanse schilder en architect Giorgio Vasari (1511-1574) de jonge Giotto di Bondone onsterfelijk maakte.*
Giotto was ontdekt door de grote Cimabue (ofwel Bencivenni of Cenni di Pepo), terwijl de jongen zijn kudde schapen hoedde en op een steen tekeningen maakte van zijn schapen. Cimabue, overweldigd door bewondering voor het realisme van de tekeningen, nodigde onmiddellijk de nederige jongen uit om zijn leerling te worden.*
Door een mysterieus toeval werden latere kunstenaars, waaronder Domenico Beccafumi, Andrea Sansovino, Andrea del Castagno, Andrea Mantegna, Francisco de Zurbarán, en Francisco Goya, allemaal in soortgelijke pastorale omstandigheden ontdekt. Zelfs als de jonge Grote Kunstenaar niet het geluk had om te zijn toegerust met een kudde schapen, lijkt zijn talent zich toch altijd heel vroeg te hebben gemanifesteerd, en onafhankelijk van enige externe aanmoediging.*
Zo zouden Filippo Lippi en Nicolas Poussin, Gustave Courbet en Claude Monet allemaal karikaturen hebben getekend in de kantlijn van hun schoolboeken in plaats van de vereiste vakken te bestuderen, waaraan Linda Nochlin toevoegt: ‘we horen natuurlijk nooit over de jongeren die hun studie verwaarloosden en in de kantlijn van hun notitieboekjes krabbelden zonder ooit iets meer verhevens te worden dan warenhuisklerk of schoenenverkoper’.*
De grote David Michelangelo zou volgens zijn biograaf en leerling Giorgio Vasari, als kind meer getekend dan gestudeerd hebben. Zijn talent was zo uitgesproken, zo meldt Vasari, dat toen zijn meester, Domenico Ghirlandaio, even kort afwezig was van zijn werk in Santa Maria Novella, en de jonge kunststudent van de gelegenheid gebruik maakte om in die korte tijd de steigers, schragen, verfpotten, kwasten en leerlingen bij hun taken te tekenen, deed hij dat zo vaardig dat Ghirlandaio bij zijn terugkeer uitriep: ‘Deze jongen weet meer dan ik’.*
Er zit vast wel een kern van waarheid in zulke verhalen, zoals zo vaak het geval is met sprookjes. De hele kwestie is dat dergelijke verhalen de neiging hebben een soort van ‘waarheid’ te worden. Al deze mythen over genialiteit die op jonge leeftijd aan het licht komt zijn misleidend, zelfs al zijn ze mogelijk gebaseerd op feiten, aldus Nochlin.*
Als voorbeeld neemt ze het sprookje over de jonge Picasso…
*Nochlin, L. (1971). ‘Why Have There Been No Great Women Artists?’ In Women, Art, and Power and Other Essays, pp. 145-178. New York: Harper & Row.