Jezelf opnieuw uitvinden lukt natuurlijk niet als je geketend zit in strakke concepten, vaststaande ideeën, steeds dezelfde uitgangspunten (zie aflevering 674). Een van die vaststaande ideeën is dat door de uitvinding van landbouw de kleine groepen nomaden zich samenvoegden op vaste verblijfplaatsen, waar aldus door het overvloedig beschikbare voedsel de bevolking groeide. Om dat hele zaakje onder controle te houden ontstaat er een noodzaak tot hiërarchische verhoudingen, met leiders die zichzelf het beste toebedelen en voor de rest van de bevolking bepalen wat er moet gebeuren, plus natuurlijk bestuurders die zorgen dat wat de leiders bepalen wordt uitgevoerd.
Zo zijn, aldus het oude verhaal, koningen, presidenten en bureaucratieën ontstaan en zo zijn we uit dat paradijsachtige bestaan zonder sociale ongelijkheid gedreven. Dat kan gewoon niet anders! Nou, zeggen de beide Davids, misschien toch wel! Deze ideeën zijn sowieso niet gebaseerd op enig wetenschappelijk bewijs, het gaat eerder om een batterij vooroordelen die als feiten of soms zelfs als geschiedeniswetten worden gepresenteerd. Er is gewoon geen enkele reden om aan te nemen dat kleinschalige groepen nou zo egalitair (zonder sociale ongelijkheid) waren, of dat grotere groepen per se koningen, presidenten of zelfs bureaucratieën nodig hadden.*
In feite zijn al deze verhalen een eindeloze herhaling van het oude Rousseau-essay (zie aflevering 674), terwijl Rousseau volgens de beide Davids zelf nooit heeft beweerd dat er ook écht een of andere ideale onschuldige natuurstaat heeft bestaan die werd omvergeworpen door de opkomst van landbouw. Integendeel, hij liet duidelijk weten dat het voor hem een gedachte-experiment was, dus niet de basis voor een reeks evolutionaire stadia. Hij ging wel uit van een innerlijke drijfveer: het streven van mensen naar vrijheid, en vroeg zich vooral af waarom deze drijfveer toch steeds eindigde in ongelijkheid.*
Rousseau bevond zich met zijn essay over de natuurstaat in een Europese filosofische traditie, waarbij steeds wordt uitgegaan van de bruutheid van het bestaan. Graeber en Wengrow presenteren, gezien het weinige dat we feitelijk weten, een tegengesteld idee: waarom niet uitgaan van de mens als een koesterende en zorgzame soort? Het leven hoefde toch niet gemeen en bruut te zijn?*
*David Graeber en David Wengrow, The dawn of everything. A new history of humanity, 2021, e-book.