De ontdekking van een grot vol prehistorisch bewijs zette het oude denken op losse schroeven (zie aflevering 676). Uiteindelijk blijkt die prehistorie meer dan driemiljoen jaar te beslaan. Dat is nog eens andere koek dan de ongeveer vierduizend jaar voor de christelijke jaartelling.
Het beschikbare bewijs voor deze driemiljoen jaar lange periode is ‘extremely limited’, schrijven de beide Davids eerlijkheidshalve. Er zijn meer stenen bijlen gevonden, maar er zijn ook perioden van duizenden jaren waarvan slechts een enkele tand en een handvol stukjes gevormd vuursteen bewijzen zijn van menselijke activiteit. Wat doe je dan met dat schaarse materiaal? De verleiding weerstaan de leegten te vullen en net te doen alsof je meer weet, wat Graeber en Wengrow betreft. Dit is natuurlijk ontzettend moeilijk!
De beide Davids halen het uit de jaren 1980 stammende verhaal van een mitochondriale Eva aan, de vermoedelijke voorouder van de nu levende mens. Mitochondriaal, omdat wij, nu, ons mitochondriale (mitochondriën zijn de energiefabrieken van de cel) DNA van deze Eva geërfd hebben. Nu was er niemand die dacht ooit deze ene Eva te kunnen vinden, maar de ontdekking van een aantal fossiele schedels uit de Oost-Afrikaanse Rift Valley leek een idee te leveren voor het mogelijke uiterlijk en leefgebied van Eva. Binnen de kortste keren deed een moderne variant van het Paradijsverhaal de ronde, over de oorspronkelijke broedplaats van de mensheid, de savanne-baarmoeder die ons leven gaf, aldus de beide Davids.* (Deze Eva heeft, voor wie meer wil weten, een eigen wikip.pagina.)
Maar ja, nieuwe ontdekkingen leiden tot nieuwe inzichten. Het lijkt erop dat er onder de vroege mensen in Afrika een veel grotere fysieke diversiteit was dan we tegenwoordig kennen. Hoewel wij huidige aardbewoners geneigd zijn onze verschillen te overdrijven, met vaak catastrofale gevolgen (zoals oorlog, slavernij, imperialisme, racisme), zijn wij in feite nauwelijks van elkaar te onderscheiden als je kijkt naar biologische zinvolle standaarden. Het gaat dan om kenmerken als dezelfde kleine en sierlijke gezichten, kin, bolvormige schedel en verdeling van lichaamshaar. En we zien er niet alleen hetzelfde uit, we vertonen ook hetzelfde soort gedrag (met de ogen rollen bijvoorbeeld betekent zo’n beetje overal hetzelfde) en bezitten dezelfde vermogens tot kennis.*
Dat wàs allemaal niet zo, een paar honderd millennia geleden. We stammen dan wel uit Afrika, maar onze biologische voorouders leefden in totaal verspreide groepen, van Marokko tot de Kaap. Aangezien zij voorlopig niet bij elkaar op de thee gingen, want gescheiden door woestijnen en regenwouden, ontwikkelden ze heel verschillende eigenschappen en kenmerken. De elementen waaruit wij, de moderne mensen bestaan, zijn waarschijnlijk van relatief recente datum. Hoe de voorouderlijke gemeenschappen eruitzagen? Geen flauw idee, geven de beide Davids toe. Wat wel zeker is: we zijn allemaal Afrikanen.*
*David Graeber en David Wengrow, The dawn of everything. A new history of humanity, 2021, e-book.