De enorme diversiteit onder de vroege Afrikaanse menselijke aardbewoners, zo willen de beide Davids maar zeggen (zie aflevering 677), betekent dat er niet zoiets als één oorspronkelijke vorm van menselijke samenleving heeft bestaan. Zoek je daar toch naar, dan ontaard dat al gauw in mythevorming, of dat nou de fantasieën over de killer-aap (oorlog en interpersoonlijke agressie als drijvende kracht achter menselijke evolutie), de wateraap (voorouders die voornamelijk in water woonden) of de stoned-aap (ontstaan bewustzijn door paddo’s etende voorouders) zijn.*
Graeber en Wengrow haasten zich om duidelijk te maken dat er niets mis is met mythen. Onze neiging om verhalen te maken over het verre verleden is op zichzelf, net als kunst en poëzie, een duidelijk menselijke trek die diep in de prehistorie vorm begon te krijgen. Ze twijfelen er niet aan dat sommige van deze verhalen, bijvoorbeeld feministische theorieën die de collectieve opvoedingspraktijken zien als oorsprong van de kenmerkende menselijke gezelligheid, ons inderdaad iets belangrijks vertellen over de sporen die hebben geleid naar de moderne mensheid. Denk alleen niet dat je daarmee een totaalbeeld kunt schetsen, want er was echt geen Hof van Eden en er heeft nooit één enkele Eva bestaan.*
Wat wij nu onze cultuur noemen, gaat voor zover bekend niet verder terug dan honderdduizend jaar. Essentieel aan onze menselijkheid is het feit dat wij in staat zijn tot zelfbewust politiek handelen, tot een breed scala aan sociale regelingen, aldus de beide Davids. Het is dus mogelijk, zo stippen zij aan, dat de mens in het verleden juist een breed scala aan sociale regelingen heeft onderzocht. Sowieso is het bewijs van institutionele ongelijkheid in bijvoorbeeld IJstijd-samenlevingen miniem, en de waarschijnlijkheid van uiteenlopende sociale regelingen op diverse plekken in de wereld groot.*
De mens als zelfbewuste politieke actor, wat betekent dat eigenlijk? Deze vraag brengt Graeber en Wengrow naar de westerse overgang van het gezamenlijk ideeën uitwerken in dialoog, naar het geïsoleerde, rationele, zelfbewuste individu als de normale standaardtoestand van alle mensen overal ter wereld. Het ging zelfs zo ver dat in de loop van de achttiende en negentiende eeuw Europese filosofen het politieke zelfbewustzijn gingen zien als een soort verbazingwekkende historische prestatie, als een fenomeen dat pas echt mogelijk werd met de Verlichting, en de daaropvolgende Amerikaanse en Franse Revoluties. Wat deden mensen voor die tijd dan? Blindelings tradities volgden, dachten deze arrogante meneren, of gods wil.*
Het werd kortom onmogelijk te bedenken dat mensen die op olifanten jaagden of lotusbladeren verzamelden, net zo sceptisch, fantasierijk, bedachtzaam en in staat tot kritische analyse waren als degenen die in hun levensonderhoud voorzien door tractoren te bedienen, restaurants te beheren of universiteitsafdelingen voor te zitten.*
*David Graeber en David Wengrow, The dawn of everything. A new history of humanity, 2021, e-book.