In plaats van een soort bron van sociale ongelijkheid, waar de geleerde mannen uit vorige eeuwen zo druk naar op zoek waren (zie de vorige afleveringen van deze Wortels van vrouwenonderdrukking), constateren Graeber en Wengrow iets anders uit het oude en nieuwe beschikbare archeologische en antropologische (studie)materiaal. Zij zien vooral een zelfbewust experimenteren met verschillende sociale mogelijkheden bij onze voorouders.*
Het gebeurde bij de Nambikwara (zie aflevering 679), bij de mensen die het Britse Stonehenge hebben gebouwd, bij de mensen rondom het bergheiligdom Göbekli Tepe (als je het leuk vindt: meer info op wikip.), bij de in het Noordpoolgebied wonende Inuit, bij de Kwakiutl aan de Canadese noordwestkust, bij de Mandan-Hidatsa- en Crow-mensen die leefden op de Grote Vlaktes (is nu Montana en Wyoming). De beide Davids hebben voorbeelden te over.*
Waar het om gaat is dat er overal aanwijzingen zijn, uit het verre en redelijk recente verleden, voor zelfbewuste experimenten met sociale mogelijkheden, voor politiek bewust handelden, en een scherp besef van de mogelijkheden en gevaren van autoritaire macht. Is er sprake van of behoefte aan een autoritaire machthebber, dan is dat vrijwel altijd strikt seizoensgebonden en op tijdelijke basis. De machtige van het ene jaar onderwerpt zich het volgende jaar aan de macht van een ander. Het eeuwenoude Europese uit vooroordeel geboren verhaal van zogenaamde opbouwende evolutionaire stappen: van groepjes mensen naar stamverbanden naar het instellen van leiders en ten slotte de bouw van een staat, gaat dus niet op. Mensen bewogen zich vloeiend tussen verschillende samenlevingsvormen, afwisselend met en zonder leider, met de macht in handen van soms vrouwen en soms mannen, vrijwel nooit de hele tijd dezelfde leider, levend in soms grote en soms kleine groepen enzovoort.*
Kortom, geen enkele sociale orde was ooit vast of onveranderlijk, schrijven de beide Davids. Na deze conclusie verlaten ze de eeuwenlang dringende archeologische en antropologische vraag naar de oorsprong van sociale ongelijkheid. Veel belangrijker vinden ze het om erachter te komen waarom we die politieke en sociale soepelheid hebben losgelaten en nu klem zitten in vaste structuren. Maar niet alles is verloren, want er is nog altijd – weliswaar in een behoorlijk verbleekte vorm – iets terug te vinden van die voorouderlijke markeringspunten in de seizoenen.*
Graeber en Wengrow noemen het Midwinter vakantieseizoen, Carnaval, de vakantiemaand augustus in Frankrijk als veel bedrijven hun deuren sluiten en mensen in kleine groepjes de steden uitstromen, allerlei festivals met hun eigen rituelen. Ze herinneren aan het wijdverbreide middeleeuwse feest van de Kinderbisschop (een jongen mag de bisschop te spelen tot Onnozele Kinderen, een omkeerfeest waarin de rollen zijn omgedraaid); de meikoninginnen bij de 1 mei vieringen; de Engelse Lord of Misrule of Schotse Abbot of Unreason of Franse Prince des Sots – een officier die tijdens de kersttijd door het lot was aangesteld om het Feast of Fools voor te zitten.*
*David Graeber en David Wengrow, The dawn of everything. A new history of humanity, 2021, e-book.