De voorouderlijke markeringspunten in de seizoenen die ook nu nog te herkennen zijn, houden een oude vonk van politiek zelfbewustzijn in leven, schrijven Graeber en Wengrow (zie ook aflevering 681). Bij zoiets als carnaval, met een gekozen prins en het wegvallen van alle rangen en standen, kunnen mensen zien dat andere manieren van leven ook mogelijk zijn. Je kunt fantaseren dat het carnaval uit zijn voegen barst en de nieuwe realiteit wordt.* Ik hoop wel dat de beide Davids hier vooral het gelijkheidsbeginsel voor ogen hebben en even niet hebben gedacht aan het nog altijd welig tierende grensoverschrijdend gedrag tijdens carnaval.
En misschien, zo opperen de beide Davids, is zoiets als een koning wel begonnen als een spel.* Mooie suggestie, die combinatie van spel en bestuur. Een prins carnaval die een echte prins wordt. Of een acteur en cabaretier die het uitstekend doet als president van Oekraïne. Of neem Amerika: een acteur en kort geleden een nogal wanpresterende amusementsmachinemaker als president.
Hoe dan ook, zo maken Graeber en Wengrow de balans op, we hebben veel te lang allerlei mythen de wereld in geslingerd. Het gevolg daarvan is dat we steeds de verkeerde vragen stellen. Vragen die gaan over gezag versus sociale creativiteit, behoudend versus progressief, simpel versus complex, aan elkaar gelijk versus hiërarchische verhoudingen, onschuld versus verdorvenheid, inherent coöperatief versus competitief, vriendelijk versus egoïstisch, goed versus slecht. De verkeerde vragen maken blind voor wat ons in de eerste plaats mensen maakt, namelijk ons vermogen – als morele en sociale wezens – om te (onder)handelen tussen allerlei alternatieven, waaronder de hiervoor opgesomde tegenstellingen.*
Stop met dat denken in tegengestelde uitersten waarmee generaties filosofen, historici en sociale wetenschappers waren geobsedeerd! Erken dat onze vroege voorouders niet alleen onze cognitieve gelijken waren, maar ook onze intellectuele gelijken! Zij worstelden waarschijnlijk net zo met de paradoxen van sociale orde en creativiteit als wij nu doen. Ze begrepen, tenminste, de meest reflexieve onder hen, er net zo veel of weinig van. Onze vroege voorouders waren geen onwetende wilden, en ook geen wijze dochters en zoons van de natuur. Het waren gewoon mensen, zoals wij, even opmerkzaam, even verward.*
En de beide Davids gaan door. Als er al sprake is van een raadsel, schrijven ze, dan is het dit: waarom laat Homo sapiens – zogenaamd de wijste van alle apen – na millennia van het optuigen en ontmantelen van vormen van hiërarchie het toe, dat permanente en hardnekkige systemen van ongelijkheid wortel schieten? Was dat echt een gevolg van het zich toeleggen op landbouw, van settelen in permanente dorpen en later steden? Was er iemand die voor het eerst een stuk land omheinde en verklaarde: zo, dit is voor altijd van mij, afblijven!? Of is dat ook weer een of ander dwaalspoor?*
*David Graeber en David Wengrow, The dawn of everything. A new history of humanity, 2021, e-book.