Terwijl wij Europeanen o n t z e t t e n d moeilijk doen over het wel of niet egalitair zijn van samenlevingen, en hoé dan (zie aflevering 684), draaien de bewoners in de omgeving van Lake Eyasi (noordwest Tanzania) er hun hand niet voor om. Ze noemen zichzelf Hadzabe en lijken principes van gelijkheid overal waar het maar kan toe te passen, op materiële bezittingen (die worden voortdurend gedeeld of doorgegeven), op de beschikbare kennis van kruiden en het goddelijke (niemand houdt iets voor zichzelf), en ook op prestige (zo worden getalenteerde jagers systematisch bespot en gekleineerd). Deze mensen doen dit, aldus Graeber en Wengrow, vanuit de volgende zelfbewuste morele levenshouding: ervoor zorgen dat niemand ooit in een relatie van voortdurende afhankelijkheid van iemand anders terechtkomt.*
Maar, wat zeggen de westerlingen? Wat vinden zij het echt bepalende kenmerk van zo’n egalitaire samenleving? Eén ding: dat ze maar weinig materiële goederen hebben, dat een materieel overschot ontbreekt.* In mijn woorden: dat ze dus eigenlijk precies genoeg hebben.
Er is in antropologieland een uitdrukking voor ‘precies genoeg hebben’, de immediate return economy. Het betekent dat mee naar huis gebracht voedsel dezelfde of de volgende dag wordt gegeten. Als er iets extra’s is, wordt dat gedeeld. Er wordt dus iets nooit bewaard of opgeslagen. Deze mensen, zo klinkt het hoopvol, paradijsachtig en optimistisch, begrijpen precies waar de ketenen van de hiërarchische gevangenschap opdoemen. Ze organiseren een groot deel van hun leven om daarvan weg te blijven. De beide Davids waarschuwen. Ze zien, alweer, de beschrijving van een soort van egalitaire samenleving die onbereikbaar is voor iedereen die geen eenvoudige voedselverzamelaar is.*
Bummer! Het leek mij ook zo mooi, maar ja, Graeber en Wengrow hebben natuurlijk wel gelijk als ze schrijven dat dit simpelweg en wederom een Tuin-van-Edenverhaal is (zie ook aflevering 674), alleen ligt deze keer de lat voor het paradijs nog hoger. Het vreemde is dat er allang analyses lagen van de bewoners van wat later Amerika is gaan heten. Zij hadden allemaal moeite om zich zelfs maar voor te stellen dat verschillen in rijkdom konden worden vertaald in systematische machtsongelijkheid.*
Nu zijn volgens de beide Davids maar weinig antropologen blij met de term ‘egalitaire samenlevingen’, maar het blijft maar hangen omdat niemand met een overtuigend alternatief is gekomen. Al kwam de antropoloog Eleanor Leacock (1922-1987) behoorlijk dichtbij met haar idee dat de meeste mensen in zogenoemde egalitaire samenlevingen niet zozeer geïnteresseerd zijn in gelijkheid, maar meer in autonomie. Zij streven naar de vrijheid van eenieder om, alleen of samen, het eigen leven naar eigen inzicht te leiden en zonder bemoeienis de eigen beslissingen te nemen.*
Misschien, aldus Graeber en Wengrow, moet je dan niet spreken van ‘egalitaire samenlevingen’ maar ‘vrije samenlevingen’ of misschien zelfs ‘vrije mensen’: mensen die zichzelf van even groot belang vinden als de anderen, die zich alleen aan hun leiders onderwerpen voor zover het hen bevalt.*
*David Graeber en David Wengrow, The dawn of everything. A new history of humanity, 2021, e-book.