Feuilleton Abramovic - PhD

Aflevering 687 Wortels van vrouwenonderdrukking (15)

Susan Hol, Compositie in Blauw, 2016.

In de achttiende eeuw hadden een paar mannen een goed idee: als we nou de manier waarop mensen aan hun voedsel kwamen, gewoon, vanaf de vroege voorouders en zo, gebruiken om de boel een beetje af te bakenen, dan kunnen we mooi ‘werk’ centraal stellen (zie ook aflevering 686). Natuurlijk, werk, dat is eigenlijk iets voor het gewone volk, het plebs, het klootjesvolk, zeiden de mannen, terwijl ze hun neus optrokken, maar je moet er wat voor over hebben. Want, en nu begonnen hun oogjes te glimmen, als we werk centraal stellen, dan kunnen we mooi onze eigen samenlevingen als vanzelfsprekend superieur stellen.

Goed, ik heb me even laten gaan en de tekst van Graeber en Wengrow een béétje ingekleurd, maar waar het op neerkomt is dit: voor de achttiende-eeuwse mannen was het criterium ‘productieve arbeid’ de gemakkelijkste manier om de eigen samenlevingen als superieur te verdedigen. Zo konden ze het toppunt van ontwikkeling de ‘commerciële samenleving’ maken, want een complexe arbeidsverdeling vereist de opoffering van primitieve vrijheden en staat garant voor een duizelingwekkende toename van de algehele rijkdom en welvaart. Het was de tijd waarin de spinmachine, het machinale weefgetouw, de kracht van stoom en steenkool werden uitgevonden. De tijd waarin een permanente (en steeds meer zelfbewuste) industriële arbeidersklasse werd ontwikkeld.*

In korte tijd ontstonden er productiekrachten die voorheen ondenkbaar waren. Tegelijkertijd was er een idiote toename van het aantal uren dat mensen moesten werken. In de nieuwe fabrieken waren dagen van twaalf tot vijftien uur en zesdaagse werkweken de standaard, de vakanties waren minimaal. Het brein van de mens schoof mee. In de loop van de negentiende eeuw is het, in vrijwel elk debat over de geschiedenis van de menselijke beschaving, heel vanzelfsprekend dat technologische vooruitgang de drijvende kracht is. Met als conclusie dat wanneer vooruitgang het verhaal van menselijke bevrijding is, dit alleen maar kan betekenen dat we bevrijd zullen worden van onnodig gezwoeg.*

Het toekomstbeeld was dat de wetenschap de mens uiteindelijk zou bevrijden van op zijn minst de meest vernederende, belastende en de menselijke ziel vernietigende vormen van werk. Sommigen zagen een wereld voor zich waarin iedereen genoot van een hoop vrije tijd en welvaart, zonder het rondrennen in opdracht van iemand anders. Ondertussen vond er in de gewone werkelijkheid een heftige strijd om de achturige werkdag plaats.*

De denkende mannen grijpen op datzelfde moment naar een nieuw argument. Ze gaan beweren dat de primitieve mens gewikkeld was in een voortdurende strijd om het bestaan, dat het leven in vroege menselijke samenlevingen een doorlopende toestand van werken was, van zonsopgang tot zonsondergang. Dus, concluderen ze, zelfs die walgelijke werkregimes van de dickensiaanse eeuw zijn in feite een verbetering ten opzichte van toen. Sterker nog, het gaat hier om de weg naar verbetering.*

Tegen het begin van de twintigste eeuw, zo sluiten de beide Davids dit verhaal af, was een dergelijke redenering algemeen aanvaard als common sense.* Je wéét toch!, zou je tegenwoordig zeggen.

*David Graeber en David Wengrow, The dawn of everything. A new history of humanity, 2021, e-book.

About the author

Susan Hol

Ontdek meer van Susan Hol

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Lees verder