Feuilleton Abramovic - PhD

Aflevering 688 Wortels van vrouwenonderdrukking (16)

Susan Hol, On My Own, 2015-2018.

Het idee dat onze vroege voorouders, de verzamelaars, verwikkeld waren in een heel heftige strijd om het bestaan, hield stand tot in de jaren 1960 (zie ook aflevering 687). Pas dan blijkt, uit nieuw onderzoek, dat het leven in vroege menselijke samenlevingen helemaal geen toestand was van constant keihard werken. Er werd ontdekt dat zelfs in vrij onherbergzame omgevingen, zoals de woestijn van Namibië of Botswana, verzamelaars gemakkelijk iedereen in hun groep konden voeden en gewoon drie tot vijf dagen per week over hadden om zich bezig te houden met welbekende menselijke activiteiten als roddelen, ruzie maken, spelletjes spelen, dansen of reizen voor de leuk.*

In de jaren 1960 beginnen onderzoekers zich ook te realiseren dat verzamelaars heus wel heel goed wisten hoe ze granen en groenten konden planten en oogsten. Deze mensen waren natuurlijk zeer goed bekend met alle aspecten van de groeicyclus van voedselplanten. Ze zagen alleen geen enkele reden om landbouwers te worden, want er was genoeg voedsel voorradig. Dus het idee van de westerse mannen dat landbouw een soort van opmerkelijke wetenschappelijke vooruitgang was, kon bij het vuilnis. Er was geen sprake van technische onwetendheid, in feite ging het om een zelfbewuste sociale beslissing.*

Nu was deze ontdekking in de jaren 1960 koren op de molen van de flowerpower-weet-je-wel-relax-man-tijdgeest. De beide Davids wijzen erop dat ook voor onze vroege voorouders waarschijnlijk niets menselijks vreemd was. Niet álle verzamelaars waren zo relaxed. Als voorbeeld noemen ze verzamelaars in noordwest-Californië. Zij waren berucht om hun hebzucht. Ze organiseerden een groot deel van hun leven rond het verzamelen van schelpengeld en heilige schatten. Ze hielden zich aan een strikt arbeidsethos om dit voor elkaar te krijgen. En dan de vissers-verzamelaars van de Canadese noordwestkust. Zij leefden in heel gelaagde samenlevingen met enorm arbeidzame burgers en slaven.*

Het is kortom totaal niet terecht om te beweren dat er ooit, bij onze vroege voorouders, daadwerkelijk één oorspronkelijke toestand heeft bestaan. Wie dat wel beweert, is een handelaar in mythen, stellen de beide Davids. Mensen experimenteerden vele tienduizenden jaren met verschillende manieren van leven, lang voordat er iemand was die zich ging bekwamen in landbouw.*

Graeber en Wengrow gaan vervolgens lang in op de overblijfselen van enorme grondwerken die rond 1600 v.Chr. zijn aangelegd door de bewoners van wat nu de Amerikaanse staat Louisiana wordt genoemd. Deze prehistorische aardwerken worden Poverty Point genoemd. Het is volgens de beide Davids ontstaan dankzij een grote rivier. In vroegere tijden was vervoer over water, vooral van grote volumes goederen, oneindig veel gemakkelijker dan vervoer over land. Van bovenaf gezien lijkt Poverty Point een soort verzonken gigantisch amfitheater. Het was dan ook een plek waar mensen zich uit verre windstreken verzamelden voor allerlei activiteiten. Ze kwamen van honderden kilometers ver weg, zo noordelijk als de Grote Meren (VS, Canada) en zo zuidelijk als de Golf van Mexico.

Er moet minstens een miljoen kubieke meter grond verplaatst zijn om de ceremoniële infrastructuur van Poverty Point te creëren. De mensen van Poverty Point maakten gebruik van de overvloed in hun omgeving door te jagen, vissen en verzamelen. Aan landbouw en iets met schrift deden ze niet. Ze waren trouwens niet de eersten die architectonische werken creëerden, sporen van hun voorgangers gaan tot 3500 v.Chr. terug.

*David Graeber en David Wengrow, The dawn of everything. A new history of humanity, 2021, e-book.

About the author

Susan Hol

Ontdek meer van Susan Hol

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Lees verder