Er is een hoop gedraai rondom de gewoon foute westerse-geleerden-vooronderstelling van de mythe van de landbouwrevolutie. Niet alleen komen academici met allerlei onlogische beweringen, ze hebben ook nog een andere troef in handen om mensen zoals de Calusa af te schrijven als evolutionaire eigenaardigheden of abnormaliteiten (zie ook aflevering 692). Deze academici beweren dat de mensen die niet passen in hun landbouwrevolutiemythe, eigenlijk gewoon in een atypische omgeving leefden. De juiste jager-verzamelaars bevinden zich in tropische wouden of aan de rand van woestijnen, dus gasten die zich daar niet aan houden en eigenwijs leefden in allerlei soorten moeras/kwelders (kusten en rivierdalen), tja, dat zijn rariteiten.*
De beide Davids (en gezien mijn bovenstaande bewoordingen lees je vast al dat ik het met ze eens ben) vinden het een bijzonder raar argument. Toch is het een argument dat door veel serieuze mensen gemaakt wordt. Dus ze gaan er even op door. En ik ga met ze mee, want voor mij is het belangrijk om maar weer eens te benadrukken hoe sterk het observeren met oogkleppen op de wetenschap bepaald heeft, hoe dat mensen – mannen en vrouwen – in een bepaalde hoek heeft gezet, eentje waarmee we nog steeds worstelen. Het is voor veel mensen sowieso lastig om gewoon te zien en te horen wat er is, maar van academici mag je verwachten dat ze daar alert op zijn. In een boek waarvan ik net de geheel herziene versie geredigeerd heb, Creativiteit Hoe? Zo!, omschrijven ze dat mooi:
‘… we zien niet, we kijken. We zien wat we denken dat er is. Dit geldt ook voor het horen. We horen niet, we luisteren. We horen wat we denken dat gezegd wordt. Vraag maar eens aan een modeltekenaar hoe moeilijk het is om een levend model te tekenen zoals het model is, niet zoals hij denkt dat een lichaam er moet uit zien.’ (par. Creatief waarnemen)
Het boek gaat trouwens vooral over professionele creativiteit, innovatie voor bedrijven en instellingen, nieuwe ideeën krijgen en uitwerken, brainstormsessies. Het heeft dus niets met kunst of knutselen te maken.
Door het onvermogen van academici om te zien en te horen, zijn we al eeuwen opgezadeld met het feit dat ze alleen maar kijken en luisteren, alleen maar zien wat ze denken dat er is en horen wat ze denken dat gezegd wordt.
De beide Davids gaan wat dieper in op het bijzonder rare argument van academici dat jagers-verzamelaars zich op een bepaalde plek behoren te bevinden of anders een rariteit zijn. Ze vertellen dat iedereen die in het begin tot het midden van de twintigste eeuw nog voornamelijk leefde van het jagen op dieren en het verzamelen van wild voedsel, vrijwel zeker leefde op land dat vooral niemand anders wilde. Daarom komen zo veel van de beste beschrijvingen van verzamelaars van plekken als de Kalahari-woestijn, of de poolcirkel, aldus de Davids. Maar tienduizend jaar geleden zat dat natuurlijk heel anders, toen was iedereen een verzamelaar en was de algehele bevolkingsdichtheid laag. Je kon dus als verzamelaar lekker overal gaan leven, simpelweg plekken uitzoeken die naar je zin waren en ergens blijven plakken als er ruim voldoende voedsel voorhanden was.*
Degenen die heden ten dage mensen als de Calusa als atypisch omschrijven vanwege hun welvarende bronnenbasis en beweren dat vroege verzamelaars niet voor dit soort locaties kozen en rivieren en kusten vermeden, blijven hangen in beschikbare gedetailleerde wetenschappelijke gegevens over twintigste-eeuwse jager-verzamelaars. Zij komen met wat de Davids noemen het ‘alle plekken zijn bezet!’ argument, wat inhoudt dat deze stick-in-the-mud-wetenschappers beweren dat verzamelaars zich pas en met tegenzin gingen vestigen in rijkere en comfortabelere omgevingen nadat ze geen woestijnen, bergen en regenwouden meer hadden.*
*David Graeber en David Wengrow, The dawn of everything. A new history of humanity, 2021, e-book.