De Calusa wisten het economisch dusdanig goed te regelen dat een klein koninkrijk met hiërarchische verhoudingen mogelijk was (zie aflevering 692 en verder). Gold dat voor elke samenleving die voorraden kon aanleggen? Volgens de Davids kun je dat niet zomaar aannemen. Er zijn beter beschreven samenlevingen dan de Calusa en daar blijkt dat de totalitaire macht van de koning slechts beperkt is tot zijn fysieke aanwezigheid. De meeste mensen bleven uit zijn buurt en gingen gewoon hun eigen gang. Als ze niet van plan waren om orders van koninklijke vertegenwoordigers aan te nemen, werden ze vriendelijk toegelachen. Hoewel het hof van de koning geen leeg theaterstukje was, getuige de ter dood gebrachte mensen, was er ook geen sprake van een totalitair regime à la Suleiman de Grote, sultan van het Ottomaanse rijk.*
Misschien ging het bij de Calusa net zo, leefde iedereen buiten het zicht van de koning rustig het eigen leven. Wat de Spanjaarden beschreven kan volgens de Davids net zo goed een foute interpretatie zijn, want het is nu eenmaal de bedoeling van koninklijke executies om buitenstaanders te imponeren. Maar goed, wat is de wijze les van dit alles? Hierover zijn Graeber en Wengrow kort. De heersende opvatting dat mensen min of meer leefden als Kalahari-Bosjesmannen totdat de uitvinding van de landbouw alles aan het wankelen bracht, kan nu voorgoed bij het vuilnis. Klaar. Punt. Uit.*
Zelfs als het mogelijk zou zijn om mammoetjagers (Pleistoceen) als een rare atypische verschijning af te schrijven, kun je dat duidelijk niet doen met de periode die direct volgde op het terugtrekken van de gletsjers. Langs kusten, kwelders en rivierdalen, rijk aan voedselbronnen, vormden zich tientallen nieuwe samenlevingen. Mensen verzamelden zich in grote en vaak permanente nederzettingen, creëerden geheel nieuwe industrieën, bouwden monumenten volgens wiskundige principes en ontwikkelden regionale keukens.*
Het is mogelijk dat er samenlevingen waren met een materiële infrastructuur die koninklijke hoven en permanente legers met betaalde soldaten kon onderhouden, maar er is tot nog toe geen duidelijk bewijs dat dit daadwerkelijk het geval was. Zo moet voor het creëren van de enorme ceremoniële infrastructuur van Poverty Point (zie afleveringen 688 en 689) een gigantische hoeveelheid arbeid nodig zijn geweest en een strikt regime van zorgvuldig geplande werkzaamheden, maar tot op de dag van vandaag is er vrijwel niets bekend over hoe het werk werd georganiseerd. Wat voor vormen van eigenaarschap waren er in die samenlevingen? Dat kunnen we, aldus de Davids, onmogelijk weten. Wel is er volgens de Davids voldoende bewijs voor het idee dat plaatsen zoals Poverty Point in zekere zin gewijde plaatsen waren. Hoewel dit misschien niet zo veelzeggend lijkt, is het toch belangrijk, want de Davids denken dat het veel meer over de oorsprong van privébezit vertelt dan algemeen wordt aangenomen.*
Er is namelijk op het gebied van rituelen en het gewijde wel een exclusieve claim op eigendom, vaak rituele privileges, mogelijk. Het mag zelfs beschermd worden door geheimhouding, misleiding en dreigen met geweld, zoals wel gebeurde (en nog gebeurt?) bij inwijdingsrituelen. Het is vaak een tijdelijk, complex spel van geheimen en heilige voorwerpen. In samenlevingen waar persoonlijke autonomie als allerhoogste waarde wordt beschouwd, zijn deze heilige voorwerpen de enige belangrijke en exclusieve vormen van eigendom. In dergelijke samenlevingen, die we volgens de Davids simpelweg vrije samenlevingen kunnen noemen, blijkt een diepgaande formele overeenkomst te bestaan tussen het begrip van privébezit en het sacrale. Bij beide gaat het in wezen om structuren van uitsluiting.*
Graeber en Wengrow halen vervolgens de Franse socioloog Émile Durkheim (1858-1917) aan, of nou ja, zijn klassiek geworden definitie van het heilige. Volgens Durkheim is het heilige iets wat apart is gezet, het is van de wereld verwijderd en op een voetstuk geplaatst, soms letterlijk en soms figuurlijk, vanwege zijn onwaarneembare verbinding met een hogere kracht of wezen. Voor Durkheim was de duidelijkste uitdrukking van het heilige de Polynesische term tabu, wat betekent: mag niet aangeraakt worden. Maar, aldus de Davids, gaat het bij absoluut privé-eigendom niet over iets vergelijkbaars? Het is bijna identiek in zijn onderliggende logica en sociale effecten.*
Stel je hebt een auto, dan heb je volgens het individuele eigendomsrecht het recht om te voorkomen dat iemand in de hele wereld je auto betreedt of gebruikt. Wat overigens het enige echt absolute recht qua auto is, want bijna alles wat je verder met een auto kunt doen is strikt gereguleerd: waar en hoe je ermee mag rijden, parkeren, enzovoort. Maar je kunt dus wel absoluut voorkomen dat iemand anders in de wereld in je auto gaat zitten of deze gebruikt. Het object, de auto, wordt apart gezet en is omheind door onzichtbare of zichtbare barrières – niet omdat het gebonden is aan een bovennatuurlijk wezen, maar omdat het heilig is voor een specifiek, levend menselijk individu. In andere opzichten is de logica volgens de beide Davids vrijwel hetzelfde.*
*David Graeber en David Wengrow, The dawn of everything. A new history of humanity, 2021, e-book.