Feuilleton Abramovic - PhD

Aflevering 697 Wortels van vrouwenonderdrukking (25)

Foto Abramović, Walk through walls, 2016, p.141.

Door al die verhalen van Graeber en Wengrow* over het gewijde en privébezit, over het Europese possessive individualism, maar vooral ook over het idee dat land en natuurlijke bronnen alleen de goden of geesten toebehoren en mensen slechts krakers, stropers of verzorgers zijn, dacht ik ineens aan een verhaal van Marina Abramović (zie ook aflevering 696).

In haar boek Walk through walls, een memoir (2016, zie ook mijn korte recensie) vertelt ze dat ze samen met haar Ulay (1943-2020) een halfjaar heeft geleefd bij de Aborigines (zij noemt ze Aboriginals), de oorspronkelijke bewoners in het land dat nu Australië genoemd wordt. Abramović en Ulay waren daar in de jaren 1979/80 en moesten behoorlijk veel moeite doen om in contact te komen met deze nazaten van vroege voorouders. In die tijd werd er door activisten, waaronder Phillip Toyne, hard gewerkt om de Aborigines af te schermen van toeristen en hen het door kolonisten ingepikte land terug te geven. Abramović en Ulay hadden goedkope vliegtickets van Sydney (waar ze de performance The Brink hadden gedaan tijdens de Biënnale van Sydney) naar Alice Springs gekocht, want ze hadden na de performance nog tien dagen over en konden dan mooi naar de Aborigines. Mooi niet dus.

Phillip Toyne, hun beoogde contactpersoon, schreeuwde dat ze parasiterende toeristen waren en moesten maken dat ze wegkwamen. Dat laatste lukte niet vanwege die goedkope tickets. Ze zaten tien dagen vast in Alice Springs, een ‘stadje met drie straten; je kon niets in de omgeving bezoeken zonder toestemming en zelfs als dat al kon, hadden we geen idee waar we dan naartoe zouden gaan, of hoe we er moesten komen.’ Maar omdat het stadje zo klein was en ze Toyne steeds tegenkwamen, ontstond er toch een gesprek en ook de afspraak dat ze iets voor de Aborigines zouden dóen, maar dan later en niet binnen die tien dagen. Goed voorbereid waren ze ruim een jaar later terug in Alice Springs. Nadat ze een maandlang Toyne geholpen hadden met zijn boek over landrechten voor de Australische regering, gaf hij ze eindelijk ‘toestemming om naar de south stations te gaan, het gebied dat niet toegankelijk was voor gewone reizigers. Hij zou ons meenemen en voorstellen aan de leden van de Pitjantjatjara- en de Pintupistam; daarna zouden we het alleen moeten rooien.’ (2016, p.132-134)

En dat deden ze, een halfjaar tussen de Aborigines, apart van elkaar, want vrouwen en mannen woonden gescheiden. ‘De twee seksen vrijen alleen als er een volle maan is en dan scheiden hun wegen weer.’ Abramović ziet veel fascinerends bij de Aborigines: ‘Zo is het een nomadencultuur die oeroud is en sterk verbonden met de energie van het land. Een land dat vol zit met verhalen, de bewoners reizen continu door een mythisch landschap. Een Aboriginal kan tegen je zeggen: “Daar is een slangenman die vecht met een watervrouw”, en dan zie jij alleen een paar keien, misschien een struik die eruitziet als een vreemd soort vis.’ (2016, p.136-137)

De vele verhalen van de Aborigines gaan nooit over het verleden of de toekomst. ‘Het speelt zich altijd nu af. Het is altijd nú. Het is nooit “gebeurd”. Het is aan het gebeuren. Dat vond ik verbazingwekkend – al mijn ideeën over leven in het heden zijn daar ontstaan’, schrijft ze. ‘De ceremonie is hun manier van leven’, vervolgt Abramović. ‘Ze voeren hun rituelen niet alleen uit op bepaalde momenten in het jaar, maar constant. Dan zie je Aboriginals in vol ornaat, met veren en beschilderde gezichten door de woestijn lopen – in niemandland; overal stof en ondraaglijke hitte en dan vraag je: “Waar ga je naartoe?” En dan zeggen ze in dat gebroken Engels van ze: “O, we hebben zaken”, oftewel een ceremonie. “Maar waar zijn die zaken?”, vraag je. En dan wijzen ze naar een rots en een boom in de verte. “Daar is het kantoor”, zeggen ze dan.’ (2016, p.136-137)

Maar wat Abramović het meest fascineerde was het totale gebrek aan bezittingen, het onderwerp waar ook de Davids veel aandacht aan besteden. ‘Dat heeft te maken met het feit dat ze niet geloven in morgen; er is alleen vandaag’, schrijft ze. ‘Zo kom je bijvoorbeeld zelden een kangoeroe tegen in de woestijn. Als ze er eentje vinden hebben ze te eten, wat een grote gebeurtenis voor ze is. Maar als ze de kangoeroe eenmaal hebben gedood en klaargemaakt, krijgen ze hem nooit op, er blijft altijd een hoop vlees achter. Maar aangezien ze altijd doorreizen, nemen ze het vlees niet mee als ze de volgende ochtend verder trekken. Ze laten het gewoon achter – de volgende dag is de volgende dag.’ (2016, p.137)

*David Graeber en David Wengrow, The dawn of everything. A new history of humanity, 2021, e-book.

About the author

Susan Hol

Ontdek meer van Susan Hol

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Lees verder