Noord-Amerikaanse curatoren in kunst en artefacten moesten iets verzinnen om het materiaal voor hun museum te ordenen (zie aflevering 700). Ze konden bijvoorbeeld de gangbare theorieën over de verschillende stadia van menselijke aanpassing illustreren en een indeling maken in wilden, barbaren enzovoort. Een andere keuze was de geschiedenis van oude migraties, of ze nu echt of ingebeeld waren, in kaart brengen en aan de hand daarvan hun materiaal tonen. Een derde optie was het geheel organiseren in regionale clusters en dat bleek uiteindelijk het beste te werken, ondanks het feit dat deze indeling behoorlijk willekeurig was.*
Mij lijkt elke indeling willekeurig, want je voegt toch uiteenlopende zaken onder een bepaalde noemer. Maar goed, indertijd werd deze keuze gemaakt en ontstond het begrip ‘cultuurgebieden’ (zie aflevering 700).
De kunst en technologie van verschillende samenlevingen uit de oosterse bossen, zo schrijven de Davids, bleek bijvoorbeeld veel meer gemeen te hebben dan materiaal van, om maar iets te noemen, alle sprekers van Athabaskische talen (taalfamilie van ±40 talen gesproken in Alaska, Canada en de VS), of alle mensen die voornamelijk afhankelijk waren van visserij, of maïs verbouwden. Deze indelingsmethode bleek voor archeologisch materiaal ook vrij goed te werken en werd uitentreuren toegepast. Graeber en Wengrow besteden pagina’s lang aandacht aan dit soort indelingsonderzoek, wat tegenwoordig niet meer serieus wordt genomen en hooguit als amusante lectuur wordt beschouwd. Zij doen dat omdat zij daarin aanwijzingen vinden voor het antwoord op hun eerder gestelde, veel grotere vraag: hoe het komt dat menselijke wezens zoveel tijd en moeite steken in het laten zien dat ze anders zijn dan hun buren.* (Zie ook afleveringen 683 en 699.)
Waarom lijken bijvoorbeeld de volkeren van Californië zo op elkaar, en zijn ze zo anders dan de naburige volkeren van het Amerikaanse zuidwesten of de Canadese noordwestkust? Verschillen en overeenkomsten tussen volkeren zijn gewoon het product van bewuste keuzes, vertellen de Davids (na een heel lang verhaal, dat zij natuurlijk voor hun academische collega’s wel moeten vertellen).*
Dûh, zou je haast zeggen, natuurlijk: je ziet iets, je denkt: mmmm, handig, maar ik ga natuurlijk niet hetzelfde doen als die ander, en verzint een eigen versie of besluit er niets mee te doen. Hoe menselijk wil je het hebben. Maar zo werkt dat niet in antropologen- en archeologenland, of misschien beter: in de betweterige westerse wereld waar ‘inheemse volkeren’ worden gezien als studiemateriaal.
Mensen zien zichzelf als aparte groepen, doordat zij zich met hun buren vergelijken en bewuste keuzes maken in wat ze wel of juist niet gebruiken van wat ze bij hun buren zien. De kwestie van hoe de zogenaamde cultuurgebieden zich hebben gevormd, is eigenlijk een politieke kwestie volgens de Davids. Of mensen al dan niet aan de landbouw gingen, kan niet alleen te maken hebben gehad met een berekening van de voedingsvoordelen, of om redenen van een willekeurige culturele smaak. Zulke besluiten weerspiegelen ook vragen over waarden, over wat mensen werkelijk zijn (en hoe zij zichzelf zien), en hoe ze zich op een goede manier tot elkaar moeten verhouden. In feite dus precies het soort kwesties dat onze eigen intellectuele traditie na de Verlichting uitdrukt in termen als vrijheid, verantwoordelijkheid, gezag, gelijkheid, solidariteit en rechtvaardigheid.*
De Davids gaan dieper op dit onderwerp in door terug te keren naar de Stille Oceaan en in deze uitweiding ga ik wel mee, want het illustreert hun kwestie over je onderscheiden van je buren.
*David Graeber en David Wengrow, The dawn of everything. A new history of humanity, 2021, e-book.