De oorspronkelijke bewoners van wat nu Californië genoemd wordt, waren natuurlijk geen kapitalisten in de West-Europese betekenis. De Yurok huurden elkaar niet in als loonarbeiders, ze leenden geen geld uit tegen rente, noch investeerden ze de winst van commerciële ondernemingen om de productie uit te breiden (zie ook aflevering 703). Er waren kortom geen ‘kapitalisten’ in de letterlijke betekenis. Wel was er een opmerkelijke culturele nadruk op privé-eigendom. Alle eigendommen waren in privébezit, waaronder natuurlijke bronnen, geld, voorwerpen van rijkdom en gebieden waar je kon vissen, jagen en verzamelen. Individueel eigendom was volledig, met volledige rechten van vervreemding.*
En wat betekent ‘vervreemding’ dan precies? In onze huidige Erfgoedwet is sprake van vervreemding bij de overdracht van het eigendom van een object, in de vorm van verkoop, schenking, ruil of restitutie van cultuurgoederen uit de Tweede Wereldoorlog. Bepalend is dat er sprake moet zijn van eigendomsoverdracht. Vernietigen staat in de Erfgoedwet ook als een vorm van vervreemden, wat dan weer doet denken aan het Romeinse recht: abusus ofwel het recht om te beschadigen of te vernietigen (zie ook aflevering 698).
De Yurok gingen ervan uit dat iedereen bij geboorte gelijk is en er zelf wat van moet maken. Daarbij spelen zelfdiscipline, zelfverloochening en hard werken de hoofdrol, een ethos dat grotendeels in de praktijk lijkt te zijn toegepast, aldus de Davids. Hun evenknieën, de Kwakwaka’wakw (zoals zij zichzelf noemen, voorheen door antropologen Kwakiutl genoemd) aan de Canadese noordwestkust (zie ook aflevering 681), hadden een heel ander ethos. Van rijke Yuroks werd verwacht dat ze bescheiden waren en in de samenleving investeerden, de leiders bij de Kwakwaka’wakw waren opschepperig en ijdel. Waar rijke Yuroks weinig hadden met afkomst, hadden de huishoudens aan de noordwestkust veel gemeen met de adellijke huizen en dynastieke landgoederen van middeleeuws Europa. Bij de Kwakwaka’wakw streed een klasse van edelen om een positie binnen de rangen van erfelijke voorrechten. Ze organiseerden oogverblindende banketten om hun reputatie te versterken, en om hun aanspraken op eretitels en erfstukken – die teruggaan tot het begin der tijden – veilig te stellen.*
Graeber en Wengrow kunnen zich maar moeilijk voorstellen dat zulke opvallende culturele verschillen tussen naburige bevolkingsgroepen volkomen toevallig zijn. Toch kunnen ze vrijwel geen studiemateriaal vinden dat ook maar enige aandacht besteedt aan hoe dit contrast is ontstaan. Ze vragen zich af of je kunt stellen dat deze buren zichzelf hebben bepaald door zich af te zetten tegen de ander, dat hun manier van leven is ingegeven door de wens om anders te zijn dan andere groepen of mensen. Maar, zo willen ze ook weten, in welke mate kan dit dan het geval zijn? Misschien helpt hierbij wat ‘schismogenese’ wordt genoemd, aldus de Davids.*
Schismogenese betekent letterlijk: schepping van deling. Wij kennen het van het Grieks afgeleide woord ‘schisma’: scheuring, afscheiding, bijvoorbeeld als groepen leden verschillende richtingen kiezen, zoals binnen een kerk of geloof.
Volgens de Davids beschrijft schismogenese hoe samenlevingen die met elkaar in contact staan, uiteindelijk verenigd worden binnen een gemeenschappelijk systeem van verschillen, zelfs als ze proberen zich van elkaar te onderscheiden. Als klassiek historisch voorbeeld noemen ze de oude Griekse stadsstaten Athene en Sparta. In de vijfde eeuw voor chr. waren ze elkaars spiegelbeeld. Ze verschilden als dag en nacht en waren elkaars onmisbare alter ego: het noodzakelijke en altijd aanwezige voorbeeld van wat je nooit zou willen zijn.* Op histoforum staat hierover in het kort wat meer informatie.
De Davids gaan pleiten voor schismogenese tussen wat ze noemen ‘protestantse verzamelaars’ en ‘visserskoningen’.
*David Graeber en David Wengrow, The dawn of everything. A new history of humanity, 2021, e-book.