De afbeelding heb ik gevonden op de site Architecture | Çatalhöyük Research Project. De illustratie is gemaakt door Kathryn Killackey.
Landbouw? Dat is een revolutie die nooit plaatsvond, beginnen Graeber en Wengrow een nieuw hoofdstuk, want neolithische mensen vermeden landbouw.* De schrijvers pakken dus weer opnieuw hun zoektocht naar de oorsprong van landbouw op. In het voorgaande hebben ze twijfel gezaaid over het uit steen gehouwen idee dat de uitvinding van landbouw een ware revolutie was die roet in het eten heeft gegooid van een of andere ideale onschuldige natuurstaat van onze vroege voorouders. Ze geloven niet in het verhaal dat pas door landbouw mensen bleven steken op vaste verblijfplaatsen (dat deden ze soms toch al), de bevolking vervolgens groeide vanwege overvloedig beschikbaar voedsel, en dat er – om de boel onder controle te houden – hiërarchische verhoudingen ontstonden waarbij leiders zichzelf het beste gaven en voor iedereen bepaalde wat er moest gebeuren (het zogenaamde ontstaan van ongelijkheid, want ook dat was er allang) (zie bijvoorbeeld de afleveringen 675-685).
Ze snappen ook wel dat er waarschijnlijk groeiende populaties waren, en settelende mensen en een toename van productie en materieel overschot. Ze hebben laten zien dat er mensen waren die de leiding namen en mensen die dat toestonden, de grote vraag is alleen wanneer mensen die leiders serieus zijn gaan nemen. Trouwens, het blijkt ook dat veel mensen geen enkele reden zagen om landbouwers te worden, want er was gewoon genoeg voedsel (zie aflevering 686). Daarnaast gebeurde er veel meer buiten voedselvoorziening, getuige de grondwerken bij Poverty Point (afleveringen 688-690). De kwestie is vooral dat onze voorouders die zich niet lieten proppen in westerse-geleerden-vooronderstellingen, alleen maar ‘wilde’ of ‘primitieve’ werden genoemd (aflevering 692).
Op hun terugtocht naar de oorsprong van landbouw beginnen de Davids bij Plato, die verwijst naar de tuinen van Adonis. Wasda? Nou, op de heetste zomerdagen, als niets wil groeien, legden de vrouwen van het oude Athene kleine tuinen van Adonis aan in manden en potten. Elke mand en pot bevatte een mix van snel ontkiemende granen en kruiden. Vervolgens weden deze geïmproviseerde zaaibedden via ladders naar de platte daken van particuliere huizen gedragen en daar achtergelaten om in de zon te verwelken. Dit was een botanische weergave van de voortijdige dood van Adonis, de jager die in de bloei van zijn leven door een wild zwijn werd gedood. Tot slot, buiten de publieke blik van mannen en het openbaar gezag, openden de vrouwen het dak voor vrouwen uit alle klassen van de Atheense samenleving, inclusief prostituees. Ze voerden riten van rouw uit, werden lekker dronken, en, zo schrijven de Davids, er waren ongetwijfeld ook andere vormen van extatisch gedrag.*
Historici zijn het erover eens dat deze vrouwencultus haar oorsprong vindt in Mesopotamische vruchtbaarheidsriten verbonden met Dumuzi/Tammuz, de herder-god en verpersoonlijking van het plantenleven: elke zomer werd om zijn dood gerouwd. Bij de oude Grieken werd hij Adonis. Natuurlijk zien allerlei wetenschapsmannen van alles in dit ritueel, van losbandige ondermijning van patriarchale waarden tot een echo van verloren mannelijkheid. Maar wat heeft dit te maken met de oorsprong van landbouw, zo vragen de Davids zelf, want dat moet dan zo’n achtduizend jaar eerder zijn begonnen. Nou, schrijven ze, op een bepaalde manier alles, en dan vooral elk modern onderzoek naar dit belangrijke onderwerp. Veel wetenschappers gaan ervan uit dat het produceren van meer voedsel voor groeiende populaties de belangrijkste reden was voor de uitvinding van landbouw.*
Maar misschien begon landbouw wel als een speelser of zelfs rebellerend soort proces, opperen de Davids, of misschien als een neveneffect van andere belangen, zoals de wens om langer op bepaalde soorten locaties door te brengen, waar jagen en handelen de echte prioriteiten waren. Welke van deze twee ideeën belichaamt echt de geest van de eerste landbouwers: de statige en pragmatische Thesmophoria, of de speelse en genotzuchtige tuinen van Adonis? Voor een poging tot een antwoord bespreken de Davids de meest beroemde neolithische nederzetting in de wereld: Çatalhöyük in Turkije, waarvan de oudste bewoningslagen dateren van ±7400 v.Chr.* (zie de link in de eerste zin van dit blog voor meer info).
De bewoners van deze stad (±5000 stuks) zijn beroemd door hun duidelijk macabere gevoel voor interieurdesign: schedels en hoorns van vee en andere wezens steken vanaf de muren naar binnen, en soms naar buiten vanaf de armaturen (planken, tafels, vuurplaats) en meubels. Veel kamers bevatten levendige muurschilderingen en figuratief lijstwerk, en ook platforms waaronder een deel van het huishouden woonde, doden (overblijfselen van tussen de zes en zestig personen in elk huis) die de levenden overeind hielden. Generaties archeologen hebben Çatalhöyük willen zien als een monument voor de oorsprong van landbouw en da’s niet zo gek, vinden de Davids. De bewoners deden aan landbouw, haalden veel van hun voedsel uit geteelde granen en peulvruchten, en tamme schapen en geiten. Er werden kleifiguren van zittende vrouwen gevonden, waaronder een beroemd voorbeeld geflankeerd door katachtigen. Deze werden opgevat als afbeeldingen van een moedergodin om de vruchtbaarheid van vrouwen en gewassen een handje te helpen. Zo ook werden de schedels en hoorns en bepaalde gebouwen gezien als onderdeel van rituelen, verbonden met boer-zijn.*
Maar bij nieuwe opgravingen bleek het allemaal toch behoorlijk anders te zitten.*
*David Graeber en David Wengrow, The dawn of everything. A new history of humanity, 2021, e-book.